Eskimo beteekent in de Algonkin-taal een mensch, die raauwen visch eet. De Abenaki’s gaven dien naam aan hunne noordelijke naburen, aan de kust van Labrador gevestigd. De Europeanen gebruiken dien om ook andere stammen van dergelijken aard aan te duiden, en thans vereenigt men al de bewoners van het Amerikaansche noordpoolland onder den naam van Eskimo’s.
Hiertoe behooren die van Groenland, van de kusten der Baffinsbaai, van de noord- en oostkust van Labrador, van de westkust der Hudsonsbaai, van het schiereiland Melville, alsmede van de geheele noordkust van het Amerikaansche vaste land, met die van voormalig Russisch Amerika tot aan het schiereiland Alasjka. De Eskimo’s van het vasteland, die zelden verder dan tot 10 geogr. mijl in het binnenland komen, zijn verdeeld in oostelijke en westelijke Eskimo’s, onderling gescheiden door den 120sten lengtegraad van Ferro. In voormalig Russisch Amerika vindt men onderscheidene stammen van Eskimo’s, en deze zijn verdeeld in 2 klassen, namelijk in zulke die met lederen booten de zee bevaren, en in andere, die zich op de rivieren van uitgeholde boomstammen bedienen.
De Eskimo’s komen intusschen in ligchaamsbouw, aanleg, taal en zeden sterk met elkander overeen maar verschillen aanmerkelijk van de Roodhuiden, ja, men heeft hen zelfs als Mongolen aangemerkt, doch meer naauwkeurige nasporingen hebben doen zien, dat zij wel degelijk tot het ras der Roodhuiden behooren, hoewel zij met deze in doodvijandschap leven. Zij onderscheiden zich door een rond en groot hoofd, een breed, plat en welgevuld gelaat, uitstekende jukbeenderen, een kleinen, platten neus, zwart, lang en stijf haar, en week vleesch, — voorts door dunne beenen, kleine handen en voeten, korte vingers, en eene kille, morsige, met traan besmeerde, koperkleurige huid. Hunne gestalte is plomp en dik, maar kort.
Tusschen hen en de naburige Indianen heerscht eene bittere vijandschap. De walvisch, de zeehond, het rendier en de visschen voorzien in hunne behoeften. Zij hebben geen ander huisdier dan den hond, die hunne slede moet trekken en op de jagt te pas komt. Eene ordelijke regéring kennen zij niet; de sterkste voert er heerschappij. Op godsdienstig gebied zijn zij weinig ontwikkeld, hoewel vele Eskimo’s van Groenland en Labrador sedert omstreeks eene eeuw voor het uitwendige tot het Christendom behooren.