Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Elizabeth

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij;

Elizabeth de Heilige van Thüringen, eene uitstekende vrouw uit de middeleeuwen, geboren te Presburg in 1207. Zij was eene dochter van Andréas II, koning van Hongarije, en van Geertruida, hertogin van Meran. Al in 1211 werd zij verloofd met den elfjarigen Lodewijk, een zoon van Hermann, landgraaf van Thüringen, en naar den Wartburg gebragt, om er aan ’s Landgraven kunstlievend Hof hare opleiding te ontvangen, Reeds vroeg echter openbaarde zich bij haar de neiging tot het kloosterleven, zoodat men haar wilde terugbrengen naar hare ouders, doch haar verloofde, die inmiddels zijn vader was opgevolgd, kwam daartegen in verzet en trad met haar in het huwelijk, toen zij den ouderdom van 14 jaren bereikt had.

De echtgenooten waren door den band eener opregte en trouwe liefde vereenigd, en terwijl Lodewijk zich door ridderlijke daden onderscheidde, vervaardigde zij kleederen voor de behoeftigen en voorzag dagelijks 900 menschen van voedsel, tevens voor zich zelve alle aangenaamheden en gemakken des levens versmadend. Haar biechtvader, Koenraad van Marburg, bevestigde haar in die gezindheden; hij verpligtte haar, om zich te onthouden van alle spijs, die zij zelve niet bereiden kon, en tot de belofte van gehoorzaamheid en kuischheid na den dood van haren gemaal. Deze laatste, deel nemende aan een kruistogt, waartoe keizer Frederik III hem opgeroepen had, overleed te Otranto in 1227. Met innige droefheid vernam Elizabeth deze tijding en moest daarenboven de smadelijkste bejegening verduren van haren zwager Heinrich Raspe, die de opvolger werd van haren echtgenoot. Door hem van den Wartburg verdreven, dwaalde zij onbeschermd en in het barre saizoen door de straten van Eisenach rond, waar niemand zich over haar, haren zoon Hermann en hare beide dochters durfde ontfermen, uit vrees voor den landgraaf. Eindelijk verschafte de bisschop van Bamberg, haar oom van moederszijde, haar een behoorlijk verblijf op het kasteel Bottenstein, en Heinrich Raspe, overtuigd van zijne verkeerde handelwijze, verzoende zich met haar, riep haar terug naar den Wartburg en herstelde haar in het bezit harer goederen. Daar zij hare overige levensdagen in kalmte wenschte door te brengen, schonk hij haar de stad Marburg met de onderhoorige dorpen, benevens een jaargeld van 500 mark zilver.

In 1229 begaf zij zich derwaarts en wijdde zich nu geheel en al aan een vromen en gestrengen levenswandel en aan het oefenen van weldadigheid. Zelfs weigerde zij, op uitnoodiging van haren vader het ouderlijk verblijf te bezoeken, en overleed den 19den November 1231. Weldra verspreidde zich het gerucht van wonderen, door haar gebeente veroorzaakt, zoodat zij in 1235 heilig werd verklaard. Boven hare laatste rustplaats te Marburg verhief zich weldra de prachtige St. Elizabeth’s kerk, terwijl zich reliquieën van haar te Breslau en te Weenen bevinden. Door hare dochter Sophie werd zij de stammoeder van het vorstelijk huis van Hessen.

Elizabeth, koningin van Engeland. Deze, geboren den 17den September 1533, was eene dochter van Hendrik VIII en Anna Boleyn. Gedurende de regéring van hare half-zuster Maria werd zij als eene onwettige en Protestantsche veracht en gehaat, zoodat zij alleen door loosheid zich aan een wis verderf kon onttrekken. Zij moest in het openbaar de R. Katholieke godsdienst omhelzen en bleef te Ashridge ver verwijderd van het Hof; niettemin beschuldigde men haar van zamenspanning tegen de Koningin, zoodat zij in den Tower opgesloten en later naar Woodstock verbannen werd. Toen men haar vervolgens op nieuw aanklaagde, vond zij een voorspraak in Philippus II van Spanje, den gemaal van Maria, die wel inzag, dat na het overlijden van deze en na het uit den weg ruimen van Elizabeth de Engelsche kroon ten deel zou vallen aan Maria Stuart, de echtgenoote van Frans II, koning van Frankrijk. Elizabeth sleet toen hare dagen in eene soort van gevangenschap op het kasteel Hatfield, doch na den dood van Maria (1558) beklom zij den troon. Philippus II dong naar hare hand, maar zij wist dat aanzoek slepende te houden totdat haar zetel voldoende bevestigd was. Daar paus Paulus IV weigerde, haar te erkennen, nam zij het besluit, om de Hervorming in Engeland in te voeren, en het Parlement voegde zich in 1559 naar haren wil, zoodat de Bisschoppelijke Kerk tot staatskerk verheven werd (zie Anglicaansche Kerk.)

Door den vrede van Château-Cambresis (2 April 1559) maakte Elizabeth een einde aan den oorlog met Frankrijk, doch toen Frans II na den dood zijns vaders, in strijd met de bepalingen van dat verdrag, den titel en het wapen van den Koning van Engeland aannam, ondersteunde zij de woelingen, die in Schotland ter zake van de Hervorming waren uitgebroken. Alle huwelijks-aanzoeken wees zij van de hand en verklaarde aan het Parlement, dat zij Engelands „maagdelijke Koningin (virgin queen)” wenschte te blijven. Toch verhief zij haren gunsteling Robert Dudley tot graaf van Leicester (zie aldaar) en tevens tot eersten minister. Zij bezat een mannelijk karakter, maar had tegelijkertijd de zwakheid van voor de schoonste vrouw van Europa te willen doorgaan. Daarom vervulde de terugkeer der waarlijk schoone Maria Stuart, die zich na den dood van Frans II weder naar Schotland begaf, haar met spijt en ergernis, en toen Maria vervolgens in het huwelijk trad met Darnley, die als een telg uit het huis der Tudors in de eerste plaats aanspraak had op de kroon van Engeland, ontstak zij in woede. Zij deed de bloedverwanten van Darnley naar den Tower brengen en hunne goederen verbeurd verklaren.

Intusschen gaf de ligtzinnigheid van Maria weldra aanleiding tot een oproer in Schotland, en toen de bedreigde vorstin in 1567 de wijk nam uit haar kasteel Lochleven en naar Engeland vlugtte, werd zij in hechtenis genomen onder voorwendsel, dat zij zich eerst zuiveren moest van alle medepligtigheid aan den moord van Darnley. Het onverstandig gedrag van Maria, de pogingen van Northumberland, Westmoreland en den hertog van Norfolk om haar te bevrijden, de aanslag van Babington op het leven van Elizabeth, en vooral de banvloek, door paus Pius V over de Protestantsche Koningin uitgesproken, bragten deze tot het besluit, om hare mededingster na eene gevangenschap van 20 jaar door beulshanden te doen ombrengen (8 Februarij 1587). Uit vrees voor de gevolgen van deze daad liet zij intusschen den staatssecretaris Davison straffen wegens magtsoverschrijding en Jacobus VI van Schotland, den zoon van Maria, tevreden stellen met het uitzigt op de Engelsche kroon.

Inmiddels maakte Philippus II eene aanzienlijke vloot gereed, om wraak te nemen over de ondervondene afwijzing. Doch reeds in 1578 had haar admiraal Francis Drake (zie onder dezen naam) de kust van Peru verwoest, en in afwachting van den oorlog vernielde hij in 1586 eene aanzienlijke vloot van Spaansche transportschepen te Cadix, terwijl tevens Thomas Cavendish 19 groote Spaansche koopvaarders veroverde. Den 19den Mei 1588 stak eindelijk de groote „Armada” (zie aldaar) in zee. Wèl was de Engelsche vloot betrekkelijk klein en zwak, doch vereenigd met de Nederlandsche sloeg zij den dreigenden vijand, terwijl vervolgens een vreeselijke storm het vernielingswerk voltooide. Hierdoor ontving de vijand van Engeland, de verdrukker van ons Vaderland, een gevoeligen knak, terwijl tevens de Koningin eene ongemeene populariteit verwierf. Ook door middel van troepen, aan wier hoofd zich de graaf van Leicester bevond, had zij de Nederlanders reeds bijgestaan in hunne worsteling tegen Spanje, hoewel met weinig vrucht.

Haar gunsteling overleed in 1588 en werd als zoodanig door den jeugdigen graaf van Essex vervangen. Toen Hendrik IV in 1589 de Fransche kroon verwierf en door de R. Katholieke Ligue en door Philippus van Spanje ernstig bedreigd werd, ondersteunde zij hem met geld en troepen en zette vervolgens den oorlog tegen Spanje voort tot aan den dood van Philippus (1598). Ook had zij haar deel in de wederwaardigheden des levens. Haar jeugdige gunsteling maakte misbruik van zijn invloed en mengde zich in zamenspanningen en oproeren, zoodat zij hem in 1601 deed ter dood brengen. Hierdoor verviel zij tot eene zwaarmoedigheid, die haar het leven verbitterde, en zij overleed den 24sten Maart 1603, nadat zij Jacobus VI van Schotland, den zoon van Maria Stuart, tot haren opvolger benoemd had.

Elizabeth wordt beschreven als eene vrouw van een vorstelijk voorkomen. Hoewel zij niet onedelmoedig van aard was, bragten de omstandigheden haar tot hardheid en zelfs tot wreedheid. Hare eerste opvoeding was zeer verwaarloosd en hare spaarzaamheid grensde aan gierigheid, doch zij beijverde zich niettemin, om de ontwikkeling van kunst en wetenschap te bevorderen. Immers onder haar bestuur nam de bloeitijd der Engelsche letterkunde een aanvang.

Elizabeth, keizerin van Rusland. Deze, eene dochter van Peter de Groote en Catharina I, werd geboren in 1709, en daar zij alleen vlugtig genot najaagde, was het haar onverschillig, dat na den dood van haren neef Peter II de hertogin van Koerland, Iwanowna, zich meester maakte van het bewind en in 1740 prins Iwan onder voogdij zijner moeder Anna Karlowna tot opvolger benoemde. Toen men er echter bij Elizabeth op aandrong, dat zij een echtgenoot zou nemen, van wien zij afkeerig was, gaf zij gehoor aan de verzoeking, om zich van den troon meester te maken. De leiding van den aanslag liet zij in handen van haren geneesheer Lestocq, doch de geheime draden der zamenzwering waren in handen van den Franschen gezant, markies de la Chetardie, een man, die het van belang achtte, onrust binnen de grenzen van Rusland te stoken, om het te verhinderen, Maria Therésia in den Oostenrijkschen Successie-oorlog bij te staan. In den nacht van 5 op 6 December 1741 werd de Regentes met haren gemaal in hechtenis genomen en de jeugdige Iwan naar Sleutelburg gebragt. Zijne aanhangers, ter dood veroordeeld, ontvingen op het schavot genade, doch zagen zich naar Sibérië verbannen. Des ochtends te 8 uur was de omwenteling voleindigd, en reeds des namiddags huldigden de troepen de nieuwe Keizerin. De la Chetardie en Lestocq werden met gunstbewijzen overladen, en de Keizerin riep meer dan 20000 personen terug, die door Anna naar Sibérië waren gezonden.

Intusschen was Elizabeth weinig geschikt voor hare taak. Zij bezat geene kennis van staatszaken en ook geen lust om er zich mede te bemoeijen, maar bleef eene slavin van hare hartstogten, een speelbal van hare gunstelingen. Onwaardige personen maakten zich meester van de hoogste waardigheden en verwierven op eene slinksche wijze aanzienlijke schatten. Weldra echter kwamen de teugels van het bewind in betere handen. Lestocq werd verwijderd, en Roemanzow, Bestoesjew en Woronzow traden als magthebbers op. Om haren troon te bevestigen, zocht Elizabeth zich een steun te verschaffen in prins Karel Peter Ulrich, een zoon van hare oudere zuster Anna, hertogin van Holstein-Gottorp. Zij riep hem in 1742 naar Petersburg en benoemde hem onder den naam van Peter Feodorowitsj tot haren opvolger.

De oorlog, dien zij met Zweden voerde, eindigde voorspoedig met de Vrede van Abo, doch tevens ontstond er eene zamenzwering tegen haar, opgerokkend door de bloedverwanten van hen, die naar Sibérië waren gezonden. De zamenzweerders vertrouwden op den bijstand van Maria Therésia, doch door de onvoorzigtigheid van kolonel Lapoesjin kwam de geheele zaak aan het licht, en de schuldigen moesten desgelijks naar Sibérië verhuizen. De beide Keizerinnen verzoenden zich, en nu kwam Elizabeth, in weêrwil van Frankrijks tegenstribbeling, Maria Therésia te hulp met een leger van 37000 man, waardoor het sluiten van den vrede van Aken (1748) althans bespoedigd werd. Minder gunstig gestemd was zij jegens Frederik II van Pruissen, die een vinnig oordeel over haar geveld had, en zij verbond zich bij den aanvang van den Zevenjarigen oorlog met Oostenrijk en Frankrijk en deed haretroenen oprukken naar Pruissen. Zij behaalden de overwinning bij Groszjägerndorf en bij Kunersdorf, deden Berlijn brandschatting betalen en veroverden Kolberg, doch bragten geene beslissing te weeg. Elizabeth overleed nog vóór het einde van dien strijd, op den 5denJanuarij 1762. Zij stichtte de universiteit van Moskou en de Académie van Wetenschappen te Petersburg, en in haar karakter waren zachtmoedigheid en wreedheid op de zonderlingste wijze vermengd. Nooit heeft zij een doodvonnis onderteekend, maar aan duizenden deed zij vreeselijke ligchaamsstraffen toedienen en nog andere duizenden liet zij omkomen in Sibérië en Kamtsjatka. Schoon zij zeer stipt was in het volbrengen van hare kerkelijke pligten, kenden hare losbandigheid en genotzucht geene grenzen, en aan haar Hof heerschte de grootste bedorvenheid.

Elizabeth (Christine), de gemalin van Frederik II, koning van Pruissen. Deze, eene prinses van Brunswijk-Wolfenbüttel, werd geboren te Brunswijk den 8sten November 1715 en verwierf door haar edel karakter, door hare uitmuntende eigenschappen en door de ontwikkeling van haren geest de algemeene achting. Daar Frederik II door zijn vader gedwongen was, om haar in 1734 te huwen, had hij zich tot aan diens overlijden van haar verwijderd gehouden, doch na zijne troonsbeklimming bewees hij op eene ondubbelzinnige wijze, hoe hoog hij de voortreffelijke eigenschappen zijner gemalin waardeerde. Hij schonk haar het kasteel Schönhausen, waar zij gewoonlijk den zomer sleet, en bragt haar hulde bij zijn sterven door haar jaarlijksch weduwgeld aanmerkelijk te verhoogen, als reden aanvoerend, dat zij hem gedurende den geheelen tijd zijner regéring geenerlei reden tot ontevredenheid gegeven had en dat hare onwankelbare deugd eerbied en liefde verdiende. Zij overleed den 13den Januarij 1797.

Haar leven was eene aaneenschakeling van weldaden; de helft harer inkomsten besteedde zij aan den nood van hulpbehoevenden. In de wetenschappen stelde zij groot belang en zelve schreef zij, behalve vertalingen uit het Duitsch en Fransch: „Méditations a l'occasion du renouvellement del l’année, sur les soins que la Providence a pour les humains (1777)”, — „Réflexions pour tous les jours de la semaine (1777)”, — „Réflexions sur l’état des affaires publiques en 1778, adressées aux personnes craintives (1778)” — en „La sage révolution (1779)”.

Elizabeth (Philippine Marie Helène van Frankrijk, madame), de zuster van Lodewijk XVI. Zij werd geboren te Versailles den 3den April 1764, en hoewel zij in hare jeugd opvliegend was, onderscheidde zij zich op lateren leeftijd door goedhartigheid en een deugdzamen wandel. Eene huwelijksverbindtenis met keizer Jozef II en later met den hertog van Aosta werd wel beraamd, maar kwam niet tot stand. Zij was met den band derhartelijkste zusterliefde verbonden aan haren broeder Lodewijk XVI, die haar dikwijls raadpleegde en haar een fraai buitenverblijf te Montreuil ten geschenke gaf. Bij het uitbarsten der Omwenteling snelde zij naar het Koninklijk gezin, en op de mislukte vlugt was zij aan groote gevaren blootgesteld, daar men haar voor de Koningin hield.

Hoe ernstig ook gewaarschuwd, vergezelde zij den Koning en zijne huisgenooten naar de Nationale Vergadering en werd den 13den Augustus 1792 naar den Temple gebragt. Hier wijdde zij zich geheel aan haren broeder en aan zijne kinderen en deelde met hen den beker des Iijdens. Na de teregtstelling van den Koning en de Koningin scheen zij met hare nicht, de hertogin van Angoulème, in vergetelheid te zullen leven, toen zij den 9den Mei 1794 door Fouquier-Tinville plotselijk voor de revolutionaire regtbank werd gedaagd, als schuldig aan de zamenzwering van Capet tegen Frankrijk, alsook aan den diefstal der kroondiamanten. Eigenlijk bestond haar misdrijf daarin, dat zij briefwisseling onderhield met hare uitgewekene broeders. Zij werd door de Conventie veroordeeld en terstond daarna met 24 anderen geguillotineerd.

Elizabeth Charlotte, hertogin van Orléans. Deze, de tweede gemalin van hertog Philippe I van Orléans, den broeder van koning Lodewijk XIV, werd geboren te Heidelberg den 27sten Mei 1652 en was eene dochter van Karel Lodewijk, keurvorst van de Pfalz. Eerst zou zij in het huwelijk treden met den hertog van Koerland, doch deze nam heimelijk de vlugt uit Heidelberg, daar zij klein van gestalte , trotsch van aard en forsch in hare manieren was. In 1671, nadat zij de R. Katholieke godsdienst omhelsd had, trouwde zij om staatkundige redenen met den hertog van Orléans. Ook aan het Hof van Lodewijk XIV behield zij de Duitsche taal en zeden, en haar onberispelijke wandel gaf haar aanspraak op de algemeene achting.

Aan de vermaken van het weelderig Hof nam zij nagenoeg geen deel, maar zij schepte behagen in de jagt, in honden en paarden, en kleedde zich niet zelden in mansgewaad. Lodewijk XIV mogt haar gaarne lijden wegens hare opgeruimde geestigheid en wegens de gevatheid, waarmede zij de vleijerijen der hovelingen bespottelijk maakte. Zij had een hekel aan mevrouw de Maintenon, die wederkeerig haar haatte. Ook kon zij den Koning niet vergeven, dat hij haar zoon, hertog Philippe II van Orléans, in het huwelijk deed treden met zijne onechte dochter. Om deze te krenken zag zij de uitspattingen van haren zoon over ’t hoofd. Duitsche geleerden waren haar welkom, doch aan haar Duitsch vaderland berokkende zij groote ellende, daar Lodewijk XIV op grond harer aanspraken de Pfalz verwoestte (1618—1623).

Eindelijk liet zij zich door bemiddeling van den Paus met eene som gelds tevreden stellen. De kunstschatten der Keurvorsten van de Pfalz kwamen door haar aan het Huis Orléans. Na den dood van haar gemaal wilde de Koning, voorzeker op raad van mevrouw de Maintenon, haar in een klooster steken, doch zij bleef aan het Hof. Als weduwe schreef zij „Fragments des lettres originales de Madame E. (1788, 2 dln)”, ook onder andere titels uitgegeven. Zij schonk haren echtgenoot 13 kinderen , en onder deze bevond zich keizer Frans I. In 1736 deed zij zich benoemen tot souvereine vorstin van Commercy, en overleed den 24sten December 1744.

< >