Dikhuidigen of Veelhoevigen (Pachydermata of Multungula) noemt men eene orde van zoogdieren, die zich door een plompen ligchaamsbouw, eene dikke, ruwe. dikwijls gescheurde en met borstels bedekte huid, en een aantal in den hoef ingehechte teenen onderscheidt. Daartoe behooren de grootste landdieren, zooals het nijlpaard, de neushoorn en de olifant, voorts in Europa alleen het zwijn.
De romp is doorgaans geweldig zamar, —de buik hangt zoo laag, dat hij bijna den grond aanraakt, de beenen zijn kort en dik en gelijken op zuilen; deze dieren bewegen zich met moeite en zijn doorgaans traag; maar als zij getergd worden, kent hunne woede geene grenzen. Hunne tanden zijn verschillend. Zij zijn plantenetende schepselen en wentelen zich gaarne in vochtig slijk.
Men onderscheidt in deze orde de volgende familiën: Slurp-dieren (Proboscidea) met een tot snuit verlengden neus, en 2 groote slagtanden. Hiertoe behooren de olifanten en de voorwereldlijke mastodonten , — de eigenlijke dikhuidigen (Genuina) met een oneffen aantal teenen, korte of ontbrekende hoektanden en veel maaltanden. Hiertoe behooren de tapirs, de neushoorndieren (rhinócerossen) en de klipdassen,—plompe veelhoevigen (Obesa) met 4 teenen aan de vóór- en achtervoeten en met slagtanden. Hiertoe behooren de nijlpaarden, — en de zwijnen (suida) met 4 teenen, waarvan de middelste met groote hoeven de aarde aanraken, en met tot slagtanden vervormde hoektanden. Hiertoe behooren het zwijn, het zwijnhert, het muskuszwjjn en het wrattenzwijn.