Demades, een zeer begaafd, maar tevens omkoopbaar redenaar te Athene, was aanvankelijk een scheepsroeper, maar ontwikkelde zijn talent als spreker met zooveel ijver, dat hij de medinger werd van Demósthenes. Ter gelegenheid van den slag bij Chaeronea kwam hij in krijgsgevangenschap bij de Macedoniërs; hij verwierf de gunst van Philippus, verkreeg de vrijheid voor zich zelven en voor zijne Atheensche medegevangenen, maar liet zich tevens door rijke geschenken tot behartiging der Macedonische belangen overhalen.
Na den dood van Philippus wist hij, door Phocion gesteund, de wraak van Alexander de Groote af te wenden van Athene. Zijne zelfzucht en ongeoorloofde weelde haalden hem gedurig straffen — zelfs atimie — op den hals. — Hij werd van laatstgenoemde ontslagen, toen men hem noodig had voor een gezantschap naar Antipater. Deze echter, tegen de verraderlijke bedoelingen van Demades gewaarschuwd, deed hem en diens zoon Demeas grijpen en ter dood brengen (318 vóór Chr.). Plutarchus noemt dien redenaar den verwoester van Athene, en Quintilianus stelt zijne welsprekendheid met die van Péricles op ééne lijn. We bezitten onder zijn naam een gedeelte van eene redevoering, waarvan evenwel de echtheid betwijfeld wordt.