Dalarne, een Zweedsch woord, hetwelk dalen beteekent, is de naam van eene schilderachtige bergstreek, met rivieren doorsneden en met zijne romantische valeijen in het noorden van Zweden gelegen. Het beslaat eene oppervlakte van 577 □ geogr. mijlen en wordt door de Dalekarlar (Dalkerels) bewoont, weshalve men aan dat gewest ook wel den naam geeft van Dalekarlië. Sombere, met pijnboomen begroeide rotsen, bevallige dalen, kalme meren en snelstroomende rivieren geven er aan het landschap een aantrekkelijk voorkomen. Het klimaat is er echter guur, en de lange, koude winter verijdelt er vaak de hoop op een voldoenden oogst, zoodat de inwoners er zich met boomschors moeten voeden.
Hun aantal is omstreeks 173000 en zij verschillen in taal, zeden en gewoonten aanmerkelijk van de overige ingezetenen des lands. De Dalekarliërs zijn wèlgebouwd en rijzig van ligchaam, eenvoudig en welwillend van aard, en daarbij gehard en werkzaam. Zij onderscheiden zich door vaderslandsliefde en vrijheidszin, door stoutmoedigheid en dapperheid, door volharding in het handhaven van hunne regten, door kalme waardigheid in den omgang. Mannen en vrouwen laten het blonde haar op de schouders afdalen. De mannen dragen een lagen hoed met een breeden rand, een wit of blaauw opperkleed en in den winter een pels. Vrouwen en meisjes kleeden zich met wit-linnen jak en muts, witte halskraag, gekleurden boezelaar en roode kousen. In de woningen heerseht er de grootste zindelijkheid. De huizen zijn met plankjes (schindels) gedekt en aan de hoeken rood geverfd, terwijl de schoorsteenen tot eene aanmerkelijke hoogte boven het dak uitsteken.
Het eigenaardig volksleven der Dalekarliërs openbaart zich vooral in de dorpen rondom het Siijan-meer, wanneer de bewoners er des zondags in feestgewaad naar de kerken stroomen of met hunne booten het meer bevaren. Het ernstig en somber karakter der Dalekarliërs ontwaart men zelfs in de melodieën van hunne liederen. De meeste landbouwers zijn er eigenaars van hun land, en dit geeft hun een gevoel van onafhankelijkheid. Daar het land na den dood der ouders gelijkelijk onder de kinderen verdeeld wordt, zijn deze veelal wegens het geringe grondbezit genoodzaakt , om door een of ander handwerk in hunne behoeften te voorzien. In het voorjaar gaan vele Dalekarliërs op reis, om werk te zoeken in de andere gewesten van Zweden.
Wegens hunne trouw, eerlijkheid en arbeidzaamheid zijn zij als dienstboden zeer gezocht. Bij hen vindt men nog de aloude gastvrijheid; het weinige, waarover zij kunnen beschikken, deelen zij gaarne met den vreemdeling, zonder hem met onbescheiden vragen lastig te vallen. Naar de kleur van het laken, dat zij dragen, verdeelt men hen in witte en zwarte Dalekarliërs. Deze vaderlandlievende boeren vervullen eene belangrijke rol in de geschiedenis van Zweden (zie onder dezen naam).
De bodem van Dalarne, van de Dalelf doorsneden, bezit een groot aantal weiden en wouden, doch deze laatste bevinden zich in een verwaarloosden toestand. Voorts leveren de mijnen er eene aanzienlijke hoeveelheid koper en ijzer; in 1863 waren er tevens 13 papierfabrieken, een kopermolen, eene glasblazerij en 3 buskruidmolens. De 3 steden des lands zijn Falun met ruim 5000, Hedemora met ruim 1000, en Sater met ruim 500 zielen.