Cuyck. Onder dezen naam vermelden wij:
Eenige merkwaardige leden van het adellijk Nederlandsch geslacht van dien naam. Daartoe behooren: Herman I, graaf van Cuyck, den bondgenoot van de bisschoppen van Keulen en Luik in hun oorlog tegen graaf Floris I van Holland (1058), die bij Dordrecht zijne vijanden in met rijs en eenig aarde overdekte kuilen lokte en hen daarna versloeg. Drie jaar later werd de strijd hervat; ook nu behaalde Floris aanvankelijk de overwinning, doch toen hij vervolgens, door vermoeijenis uitgeput, onder een boom in slaap geraakte, werd hij door van Cuyck overvallen en gedood (18 Junij 1061). Onmiddellijk daarna deed hem echter de achterhoede van 's Graven leger eene geduchte nederlaag ondervinden.
— Jan van Cuyck, den voornaamste der zaâmgezworen edelen tegen Floris V in 1296. Laatstgenoemde had het kasteel te Tongerlare, een erfgoed der Heeren van Cuyck, in een leen veranderd en aan deze het slot ter Horst ontnomen, terwijl van Cuyck zeer bevriend was met Eduard, koning van Engeland. Hij dagvaardde eenige ontevreden edelen te Bergen-op-Zoom, verzekerde hen van den bijstand van laatstgenoemden Koning, voorts van dien van Jan II, hertog van Brabant, en van graaf Guy van Vlaanderen, en hield later met hen te Kamerijk eene tweede bijeenkomst, alwaar het plan werd vastgesteld, om Floris V op te ligten en naar Engeland te voeren. Om aan het verraad den schijn van eerlijkheid te geven, verklaarde Jan van Cuyck aan den Graaf den oorlog, waarom deze zich weinig bekreunde. Spoedig echter bleek het treurig gevolg van een al te goed vertrouwen, daar Floris V op den 23sten junij 1296 vermoord werd (zie onder Floris V).
Jan van Cuyck was daarbij echter niet tegenwoordig. Toen de zaâmgezworenen vervolgens op het slot Kronenburg belegerd werden, haalde hij Dirk van Cleef over, om hen op eene listige wijze te redden. Zelf bleef hij trouwens buiten Holland en streed in 1303 ten behoeve der Vlamingers met Reinoud van Gelder en Jan van Namen tegen de benden van den Franschen Koning, en een jaar later sneuvelde hij te ’s Hertogenbosch, werwaarts hij door hertog Jan van Brabant gezonden was om een oproer te dempen. — Jan van Cuyck heer van Erpt. Deze behoorde waarschijnlijk tot het Verbond der Edelen en hield in 1568 briefwisseling met prins Willem I, aan wien hij belangrijke diensten bewees, zoodat deze hem met de heerlijkheid Domburg beloonde.
— Adriaan van Cuyck van Meteren. Deze was kolonel en commandant van Woudrichem en Loevestein, en zorgde voor het overbrengen der 6 op 30 Julij 1650 te ’s Hage gevangen genomen regenten naar laatstgenoemd kasteel.
Eenige Nederlandsche geleerden en kunstenaars: namelijk: Johannes van Cuyck, ook Cautius of Cauchius genaamd. Hij werd geboren te Utrecht en bekleedde aldaar aanzienlijke betrekkingen, onder anderen die van burgemeester. Voorts was hij een ijverig beoefenaar der oude letteren, die uitgaven bezorgde van „Aemilius Probus de vitis imperatorum Graecorum (1542)”, — van „M. T. Ciceronis officiorum libri tres (1568 en 1576)” enz.
— Hendrik van Cuyck, een Nederlandsch godgeleerde. Hij werd geboren te Kuilenburg in 1546, studeerde te Leuven, werd doctor in de godgeleerdheid, voorts vicaris-generaal in het district Leuven, officiaal van den aartsbisschop van Mechelen, en den 20sten Julij 1596 bisschop van Roermond, alwaar hij in het laatst van 1609 overleed. Hij schreef onder anderen: „Quaestiones quodlibeticae tres de anno Jubilaeo (1575)”, — „Speculum concubinariorum, sacerdotum, monachorum, clericorum (1599, 1601 en 1605)”, — en „Epistola paraenetica ad Mauritium Nassovium (1599)”, waarin hij prins Maurits tracht over te halen om de R. Katholieke godsdienst te belijden.
— Jan Wouters van Cuyck, een verdienstelijk schilder en glasschrijver, die in het laatst der 16de eeuw te Dordrecht leefde. Wegens Doopsgezinde gevoelens werd hij door den Spaanschgezinden schout Jan van Drenkwaert in hechtenis genomen. Aanvankelijk schoof men de zaak op de lange baan uit vrees voor het volk, dat voor van Cuyck wegens zijne opregte vroomheid ongemeene hoogachting koesterde. De drijvers hadden echter geen rust, zoodat hij eindelijk op de pijnbank gebragt en den 18den Maart 1572 levend verbrand werd. Uit zijne gevangenis schreef hij 11 brieven, die getuigenis geven van zijne godsdienstigheid; zij zijn opgenomen in het „Bloedig tooneel der Doopsgezinde Martelaren” van van Braght.
— Pieter van Cuyck, een verdienstelijk schilder en tevens een ervaren oudheidkundige. Hij werd geboren te ’s Hage in 1720, vervaardigde eene „Beschrijving van eenige oudheden, gevonden in een tumulus of begraafplaats op het eiland Texel (1780, met platen naar zijne teekeningen)”, alsmede „Brieven over Texel en de nabij gelegene eilanden (1789)”, voorts teekeningen van de dorpen op Texel en Wieringen, die door de Roode gegraveerd en te Delft uitgegeven zijn, en overleed den 28sten September 1787.
— Carolina Pieternella van Cuyck, eene dochter van den voorgaande. Zij werd geboren te ’s Hage in 1749 en schilderde fraai gestoffeerde landschappen in miniatuur, zoodat het genootschap Pictura haar tot honorair lid benoemde.