Cujacius, eigenlijk Jacques de Cujas of Cujeus, een uitstekend regtsgeleerde, werd geboren in 1522. Hij studeerde in de regten en werd in 1554 leeraar in die wetenschap te Cahors, en een jaar later te Bourges. In 1567 zag hij zich geplaatst aan de regtsgeleerde school te Valence, keerde echter wegens de woelingen van die dagen in 1575 naar Bourges terug, doch begaf zich vervolgens naar Parijs, waar hij verlof ontving om regtsgeleerde voorlezingen te houden. In 1577 ging hij echter weder naar Bourges, wees eene beroeping naar Bologna van de hand, en overleed den 4den October 1590.
Hij is zijn roem verschuldigd aan zijn degelijk onderzoek der bronnen van het Romeinsche regt. Zelf bezat hij omstreeks 500 handschriften van Romeinsche wetboeken, zoodat hij de gebrekkige uitgaven van deze verbeterde en eene grondige verklaring gaf van vele weinig-begrepene bepalingen. Daarenboven verwierf hij door zijne hulpvaardigheid de liefde van zijne leerlingen, terwijl hij zich onthield van de godgeleerde twisten van zijn tijd. Men meldt, dat hij meest vooroverliggend op den grond in het midden van zijne boeken zijn werk volbragt. In 1577 bezorgde hij zelf eene uitgave van zijne gezamenlijke geschriften, die wel naauwkeurig, maar niet volledig is. Eene volledige is in het licht gegeven door Fabrot (1658, 10 dln), en deze is te Napels, Venetië en Modena (in 11 dln) en ook later — zelfs nog in 1859 — nagedrukt.