Csikós (De) of paardenherder is een type uit het Hongaarsche volksleven. Hij is gekleed met een hemd en een langen broek van grof linnen, en draagt een lederen gordel met blanke knoopen, een kleinen hoed met breeden rand op zijn met lange, zwarte haren bedekt hoofd, en csismen of eene bijzondere soort van laarzen met kletterende sporen. De Csikós bezit eene groote mate van kracht en behendigheid, die hij bij het vangen en dresséren van jonge paarden aan den dag legt.
Hij groeit op te midden der paarden op de onafzienbare graslanden en blijft alzoo buiten aanraking met de hedendaagsche beschaving, zoodat hij een listig uitgevoerden diefstal van paarden en dergelijke zaken als roemenswaardige heldenfeiten beschouwt. Men ziet alzoo in hem de eigenschappen van een dapperen huzaar en van een vermetelen struikroover vereenigd. Daar hij zich tevens onderscheidt door eene zekere soort van edelmoedigheid en door zijn afkeer van laagheid en verraad, hebben sommigen zijn beeld in een dichterlijken glans gehuld, bijvoorbeeld Karl Beck in „Janko, der Ungarische Roszhirt (1853, 3de uitgave)”.
