Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-07-2018

Crocus

betekenis & definitie

Crocus is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Irideën; het onderscheidt zich door een diep ingesneden, regelmatig, 6-deelig bloemdek, hetwelk doorgaans met fraaije kleuren is getooid. Het aantal meeldraden bedraagt 3, dat der stempels even zooveel, en deze zijn tuitvormig gevouwen. De bol is met drooge vliezen bekleed, en de lijnvormige bladeren zijn aan de randen omgekruld en door dunne scheeden omgeven.

De belangrijkste soort is C. Sativus L., die den saffraan oplevert. Deze plant groeit in het Oosten in het wild, doch wordt in Oostenrijk, Bohemen, Tyrol, Wallis, Italië, Engeland en Spanje onder de kweekplanten gerekend. Zij vereischt een warm klimaat en een vruchtbaren bodem en wil zeer goed wassen waar de wijnstok zoete vruchten draagt. De saffraan wordt in plantages verbouwd en is er een gewas, hetwelk eenige jaren denzelfden grond beslaat, maar daarna ook jaren lang door andere gewassen wordt vervangen. De bloemstelen met de bloemen komen in September en October te voorschijn, en elken morgen begeeft men zich derwaarts om ze te oogsten.

De bloemen worden daarna op lakens en matten in een koel vertrek uitgespreid, om te droogen. De oogsttijd duurt 3 of 4 weken en ook wel eens 4 of 5 dagen. Bij het losmaken der 3 stempels moet men zorgen, dat deze zooveel mogelijk van den gelen stijl worden afgescheiden. Juist die stempels, welke omzigtig gedroogd en in blazen bewaard worden, vormen den saffraan (zie onder dit woord.)

Tot de fraaije sierplanten behoort C. vernus L., de voorjaars-crocus, die in nevensgaande figuur is voorgesteld. Zij draagt paarsblaauwe of witte bloemen. Van deze, alsmede van de bijsoort C. versicolor heeft men eene menigte verscheidenheden met enkele en dubbele bloemen, in verschillende kleuren, en met smalle en breede bladeren.

Eindelijk noemen wij nog C. luteus L. met groote, gele, klokvormige bloemen.

Men vermenigvuldigt die gewassen door vermeerdering der bollen. Deze neemt men telkens na 3 jaar uit den grond, laat ze eenige weken droog liggen, om ze daarna weder op regelmatige afstanden van elkaâr in vruchtbare aarde te plaatsen. Zij moeten tegen vorst beveiligd worden.

< >