Copernicus, de grondlegger der naar hem genoemde theorie van ons zonnestelsel, werd geboren den 19den Februarij (ouden stijl) 1473 te Thorn in Pruissen, studeerde te Krakau in de wijsbegeerte en in de geneeskunde en woonde er tevens de sterrekundige lessen bij van Albert Brudzersky, terwijl hij vooral door Johann Muller (Regiomontanus) tot beoefening der wiskunde werd opgewekt. In 1497 ging hij naar Italië, leerde te Bologna den uitstekenden sterrekundige Dominions Maria Novarra kennen , en zag zich in 1499 benoemd tot leeraar in de wiskunde te Rome. Weldra echter keerde hij in zijn vaderland terug, ontving er de wijding als geestelijke en werd kanunnik van het domstift te Frauenburg. Als vicaris-generaal en bestuurder der goederen van het bisdom zorgde hij, dat de Koning van Polen de goederen teruggaf, die hij aan de ridders der Duitsche orde had ontroofd.
Belangrijk waren voorts zijne herleidings-tabèllen van alle in het Koningrijk gangbare munten. Door de geschriften der Ouden werd hij opmerkzaam gemaakt op de onjuistheid van de theorie van Ptolemaeus met betrekking tot ons zonnestelsel; in 1507 bragt hij daarover zijne denkbeelden op het papier, en door zijne sterrekundige waarnemingen kwam hij tot het gevoelen, dat de zon het middelpunt is van ons planetenstelsel, en onze aarde zelve eene planeet, die zich met de overige planeten om dat middelpunt beweegt. Omstreeks het jaar 1530 had hij zijn uitgebreid werk „De orbium coelestium revolutionibus libri VI (Neurenberg 1553, Basel 1566, Amsterdam 1617, Warschau 1854)” nagenoeg in gereedheid, maar bleef er nog altijd in verbeteren. Vooral hield hij zich bezig met eene naauwkeurige bepaling van de omloopstijden van de maan, waartoe de voorgenomene verbetering van den kalender hem aanleiding gaf. Hoewel door den voorzitter der hiertoe benoemde commissie schriftelijk tot medewerking aangezocht, kon hij niet besluiten om zijne ontdekkingen openbaar te maken, zoodat ook de genoemde verbetering achterbleef. Later echter kwamen zijne waarnemingen uitmuntend te stade bij de kalenderhervorming, die door Gregorius XIII verordend werd. Intusschen had het gerucht van zijn stelsel zich reeds over de geheele geleerde wereld van die dagen verbreid, en nog altijd draalde Copernicus met de uitgave van zijn boek, waaruit hij slechts aan zijne vrienden een en ander mededeelde.
De cardinaal Nicolaas Schönberg kreeg er reeds in 1536 een afschrift van, en eenige jaren daarna Joachim Rheticus, hoogleeraar te Wittenberg, in zijne „Narratio prima”, zooals het later genoemd werd, een uitgebreid verslag van het nieuwe stelsel en maakte tevens eene verdienstelijke schets van de platte en bolvormige driehoeksmeting van Copernicus met de daarbij behoorende sinustafels onder den titel „De lateribus et angulis triangulorum (1542)” door den druk bekend. Alleen op aandringen van zijne vrienden stemde Copernicus er in toe, tafels te berekenen volgens de door hem gevondene elementen en deze, zonder ophelderingen of bewijzen, door Andréas Osiander te Neurenberg te doen uitgeven. Voor ’t overige heeft hij in zijn werk zijn gevoelen enkel als eene onderstelling medegedeeld, waardoor de verschijnselen van het zonnestelsel gemakkelijker konden verklaard worden. Hij overleed tusschen den 7den en 21sten Mei 1543, nadat hem weinige uren te voren een exemplaar van zijn onsterfelijk werk overhandigd was, en werd begraven in den dom te Frauenburg vóór het altaar, waar hij gewoon was de mis te lezen. Eerst in veel later tijd is door graaf Sierakowshi in de St. Anna-kerk te Krakau een fraai gedenkteeken voor hem opgerigt met de woorden volgens Jozua „Sta sol, nemoveare!” Voorts is in 1829 een standbeeld van hem, door Thorwaldsen gemodelleerd, te Warschau geplaatst, terwijl in 1853 ook te Thorn een monument ter zijner eere verrees. Hij onderscheidde zich door waarheidsliefde, regtschapenheid, volharding en bescheidenheid. Ook als geneesheer verwierf hij grooten roem, zoodat in ernstige gevallen zelfs aan het Hof zijn raad ingeroepen werd. Voorts heeft men van hem „Theophylacti scolastici Simocati epistolae morales, rurales et amatoriae”, door hem uit het Grieksch in het Latijnsch vertaald.