Columbus (Christophorus), in het Italiaansch Colombo, in het Spaansch Colon, de ontdekker van Amerika, heeft een nieuw tijdperk in de wereldgeschiedenis doen aanbreken. Hij werd geboren te Genua in 1436. Als een bloedverwant van den admiraal Domenico Colombo vergezelde hij dezen op zijne kruistogten in de Middellandsche Zee, doch vertoefde tusschen de jaren 1460 en 1470 geruimen tijd te Pavia, waar hij zich op de cosmographie en de zeevaartkunde toelegde. In 1470 kwam hij te Lissabon en vond er gelegenheid tot uitvoering van zijne reisplannen.
Na onderscheidene groote zeetogten trad hij in het huwelijk met eene dochter van den gouverneur van Madeira, waarna hij onderscheidene reizen deed van Lissabon naar Porto Santo en hier door het aanspoelen van eene Indiaansche kano en van vruchten bevestigd werd in zijn gevoelen, dat men westwaarts een groot vast land moest vinden. Met uitgebreide kennis toegerust, maar schraal van geld voorzien, ging hij na den dood zijner echtgenoote met zijn zoontje Diégo naar Spanje, en werd er eerst in het klooster La Rubida bij Palos en vervolgens in het paleis van den hertog van MedinaSidonia opgenomen. Hier bleef hij tot in 1492 en zocht inmiddels bij verschillende vorsten ondersteuning voor eene ontdekkingsreis. Eindelijk verkreeg hij door bemiddeling van koningin Isabella van Spanje 3 kleine schepen en 120 matrozen met de toezegging van de erfelijke waardigheid van groot-admiraal en onderkoning van de gewesten, die hij ontdekken zou. Den 3den Augustus 1492 verliet hij aan boord van het carveelschip „Santa Maria” de haven van Palos,bereikte 9 dagen later de Canarische eilanden, waar hij den 24sten Augustus eene uitbarsting van de Piek van Teneriffe waarnam, en stevende toen naar het onbekende westen. Toen zich echter na verloop van 3 weken nog geen land vertoonde, ontstond er ongenoegen en muiterij onder het volk.
Groote massa's drijvend wier en de afwijking van de magneetnaald vervulden velen met angst, terwijl Columbus een en ander als een gunstig verschijnsel beschouwde, nadat hjj eenige dagen te voren met blijdschap het oog gevestigd had op het sterrebeeld „Het Zuider kruis.” In de meening, dat er zich teekenen opdeden van de nabijheid van land, veranderde hij den 7den October van rigting en zette koers naar het zuidwesten; anders zou hij in Noord-Amerika aangeland wezen. Den 11den October maakte Columbus zijn vertrouweling Pedro Guitièrrez opmerkzaam op van plaats veranderend licht aan den horizon, en toen om middernacht de wolken van den hemel verdwenen, aanschouwde Rodriguez Bermejo, een matroos van het vooruitzeilend schip, bij het licht der maan het eerst de zandige kust. Den volgenden morgen was Columbus de eerste, die aan wal stapte; hij had in de eene hand een uitgetogen zwaard en in de andere de vaan van Castilië, en in naam van dat rijk nam hij, door zijne manschap als onderkoning gehuldigd, de nieuwe wereld in bezit. Hjj was aangeland op Guanahani, een der Bahama-eilanden, en gaf daaraan den naam van San Salvador. Op aanwijziging der inboorlingen, dat zich in het zuiden een goudland bevond, stevende hij derwaarts en ontdekte den 27sten October Cuba en den 6den December Haïti. Daar hij echter reeds 1 vaartuig verloren had en een tweede vermiste, nam hij het besluit, om in persoon op zijn laatste schip het berigt der ontdekking over te brengen naar Spanje.
Hij liet 39 vrijwilligers achter en aanvaardde den terugtogt op den 3den Januarij 1493. Op den tweeden dag vond hij tot zijne blijdschap het vermiste vaartuig terug, maar had zulk een geweldigen storm te verduren, dat hem redding bijkans onmogelijk scheen, weshalve hij het berigt zijner ontdekking in een vat deed kuipen en aan de golven toevertrouwde. Hjj bereikte echter den 4den Maart den mond van de Taag en kwam den 15den daaraanvolgende onder het gelui van alle klokken in de haven van Palos. In het midden van April hield hij een plegtigen intogt in Barcelona, waar koning Ferdinand gezeteld was. De voortbrengselen der Nieuwe Wereld werden door vóór hem uitgaande dienaren gedragen, waarna hem in tegenwoordigheid des Konings een zetel werd aangewezen naast den troon, alwaar hij zittend verslag mogt geven van zijne ontdekking. Niet alleen werd hij tot Grande van Spanje verheven, maar men stelde hem ook aan het hoofd eener vloot van 17 schepen met 1500 man. Den 25sten September stak hij van Cadix in zee, ontdekte in het begin van November het eiland Deseada en toen de eilanden Dominica, Marie Galante, Guadeloupe, Antigua, Montserrat, St. Christoffel, St. Eustatius, Saba, St. Bartholomaeus, St. Martin en Porto-rico, en bereikte den 22sten November Haïti (Hispaniola), waar hij eene stad stichtte, die ter eere der koningin Isabella werd genoemd. Daarna bezocht hij op eene reis, die 5 maanden duurde, Jamaïca en Porto-rico en werd bij zijn terugkeer verrast door de aanwezigheid van zijn broeder Bartoloméo, die met een voorraad van levensmiddelen aangekomen was. Inmiddels ontstond bij de medgezellen van Columbus groote ontevredenheid. Zij hadden zich gevleid met de hoop, dat zij in de Nieuwe Wereld zonder eenige moeite onmetelijke rijkdommen zouden vergaderen, en vonden niets dan moeijelijkheden en ellende, zoodat zij zich door laster op den onderkoning zochten te wreken en aan het Spaansche Hof valsche voorstellingen gaven van den toestand des lands. Columbus was van oordeel, dat hij zijne lasteraars het best kon beschamen door aan zijne gebieders de schatten der Nieuwe Wereld te vertoonen, zoodat hij zooveel goud mogelijk — niet altijd zonder maatregelen van geweld — door de inboorlingen liet bijeenbrengen. Inmiddels verscheen Juan Aguado, zijn persoonlijke vijand, om de ingeleverde beschuldigingen te onderzoeken. De onderkoning, die het beneden zijne waardigheid achtte, in het land, waar hij heerschappij voerde, voor eene regtbank te verschijnen, benoemde aanstonds zijn broeder Bartoloméo tot zijn plaatsvervanger, — ging den 20sten Maart 1496 met 225 Spanjaarden , onder welke zich ook Aguado bevond, naar het vaderland onder zeil en vernietigde door zijne tegenwoordigheid en door de medegebragte schatten al de aantijgingen van zijne vijanden. Toch wisten deze de voorbereidselen tot een nieuwen togt zóó te vertragen, dat Columbus eerst den 30sten Mei 1498 met 6 schepen van San Lucar de Barrameda naar het nieuwe werelddeel kon vertrekken. Men had echter zjjne vaartuigen met tuchthuisboeven bemand, — een maatregel waaraan Columbus in een oogenblik van onbedachtzaamheid zijne goedkeuring geschonken had. Drie schepen zond hij langs den kortsten weg naar Hispániola en met de 3 anderen begaf hij zich op eene nieuwe ontdekkingsreis. Uit den stroom tusschen het eiland Trinidad en de daartegenover gelegene kust maakte hij de juiste gevolgtrekking, dat hij zich nabij den mond van eene rivier (de Orinoco) bevond, die te groot was, om aan een eiland te kunnen toebehooren, zoodat hij naar het westen stevende en weldra het vasteland ontdekte. Nu zijne koers noordwaarts stellend, bereikte hij eerst een eiland, dat hij wegens de daar aanwezige parels „Margarita” noemde, en begaf zich vervolgens naar Hispániola. Hij vond er de kolonisten der nieuwe stad San Domingo in groote spanning, omdat hun gouddorst niet bevredigd werd. Columbus verdeelde daarop de landen en de inboorlingen, en deze stap, later in alle Spaansch-Amerikaansche koloniën nagevolgd, leidde tot de vernietiging der oorspronkelijke bewoners.
Intusschen bestormden de vijanden van Columbus den Koning van Spanje met nieuwe aanklagten, ja, men legde hem te laste, dat hij in de Nieuwe Wereld een onafhankelijk gebied wilde stichten. Ferdinand en zelfs Isabella lieten zich verblinden, en weldra vertrok Francisco Bovadilla met eene uitgebreide volmagt naar Hispániola, om den onderkoning in hechtenis te nemen. Bij zijne aankomst aldaar deed hij Columbus en zijne beide broeders in boeijen slaan en naar Spanje voeren. Met waardigheid verduurde Columbus dien hoon en meldde uit Cadix (25 November 1500) in een brief aan den Koning en de Koningin, welke beleedigingen hij had ondergaan. Een welwillend antwoord noodigde hem ten hove, waar de vorstelijke personen hem met de gewone onderscheiding ontvingen. Columbus regtvaardigde zich op eene eenvoudige wijze, werd volkomen vrijgesproken en in zijne vroegere waardigheid hersteld; ja, de Koning verordende, dat Bovadilla zou worden afgezet. Toch ondergingen die goede gezindheden weldra eene volslagene verandering. Men sprak van groote toerustingen tot een nieuwen togt, en zond inmiddels Nicolao de Ovando y Lares als stadhouder naar Hispániola.
Columbus verzocht dringend om vervulling der gedane toezeggingen, en toen hij na verloop van 2 jaar gevoelde, dat hierop geene hoop bestond, wist hij er zich in te schikken met zeldzame grootheid van ziel. Ernstig was hij er op bedacht, zijne grootsche taak te voleindigen; hij meende namelijk, dat het door hem ontdekte land tot het vasteland van Azië behoorde, zoodat hij er niet aan twijfelde, of hij zou door de eene of andere zee-engte een weg naar Oost-Indië vinden, vanwaar kort te voren eene rijkbeladene Portugésche vloot was teruggekeerd. Met 4 ellendige schepen, door het Hof voor zijne onderneming uitgerust, en met 150 man ging hij den llden Mei 1502 met zijn broeder Bartoloméo en zijn zoon Fernando van Cadix onder zeil en kwam, in strijd met zijn wensch, den 25sten Junij vóór San Domingo, alwaar hij vruchteloos vergunning verzocht, om binnen te loopen en zijne schepen te herstellen, alsmede om een naderenden storm af te wachten. Toch vond hij gelegenheid, om aan zijn klein eskader in den volgenden nacht eene veilige wijkplaats te bezorgen, terwijl eene Spaansche vloot van 18 schepen, die in spijt van zijne waarschuwingen in zee was gestoken, nagenoeg geheel en al vernietigd werd. Columbus stevende nu langs de kust van Midden-Amerika tot aan Punta de San Bias op de land-engte van Panama. Twee van zijne schepen werden door storm vernield, en de 2 andere leden schipbreuk nabij Jamaica, waar hij ter naauwemood het leven redde. Hier had hij de hardste beproevingen te verduren en scheen er ter prooi aan een wis verderf. Zijn moed en schranderheid verlieten hem echter geen oogenblik.
Hij wist eenige kano’s van de inboorlingen te bekomen en overreedde 2 van zijne bekwaamste zeelieden, om den togt naar Hispániola te wagen en aan den stadhouder berigt te geven van zijn toestand. Er gingen maanden voorbij voordat er eenige redding opdaagde. Zijne reisgenooten waren op hem verbitterd, dreigden meer dan eenmaal hem te dooden, en lieten hem aan zijn lot over door zich naar een ander gedeelte van het land te begeven. Hier krenkten zij door hunne wreedheid de inboorlingen zoozeer, dat deze ophielden hun levensmiddelen te bezorgen. De moed van den wereldontdekker klom echter te gelijk met het gevaar, en hij wist steeds nieuwe hulpbronnen te vinden. Eene totale maansverduistering (29 Februarij 1504), door hem berekend, gebruikte hij als middel, om de Indianen met den toorn der goden te bedreigen, indien zij in hunne vijandige houding bleven volharden. De maan zou die bedreiging bevestigen, en toen de maansverduistering werkelijk plaats greep, werden de Indianen met schrik vervuld en boden hem knielend aan, wat hij van hen vroeg. Eindelijk daagde er redding: de beide stoutmoedige zeelieden hadden Hispaniola bereikt, doch bij den stadhouder geen gehoor gevonden.
Ten laatste was het hun gelukt, een schip te huren; Ovando voegde er een bij, en na verloop van een jaar kon Columbus met zijne makkers Jamaica verlaten (28 Junij 1504). Hij stevenden naar Sa Domingo, om zijn vaartuig te herstellen, en vervolgens naar Spanje, waar hij den 7den November ziek te San Lucar aankwam. Isabella was intusschen overleden, en Columbus verzocht te vergeefs van Ferdinand de vervulling der oorspronkelijke beloften. Nog eenige jaren sleepte de ondankbaar bejegende man een ziekelijk leven voort en overleed te Valladolid den 2Osten Mei 1506. Op zijn sterfbed beval hij, dat men de ketenen, waarmede hij eens uit de door hem ontdekte wereld naar Europa was overgebragt, in zijn graf zou leggen.
Zijn stoffelijk overschot werd in het Franciskaner klooster te Valladolid bijgezet, doch in 1513 naar het Karthuizer klooster Las Cuévas te Sevilla vervoerd, waar Ferdinand de Katholieke een gedenkteeken ter zijner eer deed verrijzen. In 1536 bragt men het echter met het lijk van zijn zoon Diégo naar de hoofdkerk van San Domingo op Haïti, en in 1796 naar Havanna op Cuba. De roemrijke wereldontdekker vereenigde met eene groote mate van scherpzinnigheid eene zeldzame volharding en onderscheidde zich tevens door een edel en godsdienstig karakter. De hoogste waarde zijner ontdekking achtte hij daarin gelegen, dat nu het Christendom onder de Heidensche volkeren der Nieuwe Wereld zou worden verkondigd, en hij oordeelde, dat deze laatste schatten genoeg zou opleveren, om zijn geliefkoosd plan — de verovering van het Heilige Graf — ten uitvoer te brengen. Dit alles blijkt uit zijne „Profecias”, 17s jaar vóór zijn overlijden door hem geschreven.
Columbus had twee broeders en twee zonen, benevens eene zuster. Zijn oudere broeder Bartoloméo Colon was desgelijks een zeeman en had zich reeds als kaartteekenaar te Lissabon een goeden naam verworven,toen Christophorus zich op zijne ontdekkingsreis begaf. Hij werd vervolgens adelantado (ondergouverneur) van Hispaniola, stichtte de stad San Domingo en overleed als directeur der mijnen op Cuba in 1564. — De tweede broeder, Diégo Colon genaamd, bevond zich in 1495 op Haïti, en werd later voorzitter van den raad van Castilië. — De jongste zoon van Columbus, Fernando geheeten, werd 15 Augustus 1488 buiten huwelijk geboren en had eene adelijke Spaansche dame uit Cordova tot moeder. Op 13-jarigen leeftijd vergezelde hij zijn vader op diens 4de reis en werd 6 jaar later page bij den infant don Juan en vervolgens bij koningin Isabella. Nadat hij met zijn broeder Diégo in 1509 Haïti bezocht en eene reis door Europa volbragt had, besloot hij, den levensloop van zijn vader te beschrijven. Hiertoe betrok hij een kasteel aan den oever der Guadalquivir, waar hij eene boekerij bijeenbragt van 12000 deelen, die hij bij uiterste wilsbeschikking aan een klooster te Sevilla toewees, en overleed in 1549. — De oudste zoon van Columbus, geboren tusschen 1470 en 1474 en Diégo genoemd, was sedert 1493 eerst page bij den infant don Juan en vervolgens bij Isabella.
Nadat hij zijn vader op de tweede reis vergezeld had, bleef hij in Spanje, om er de belangen van dezen tegenover diens vijanden te behartigen. Na den dood van Columbus zorgde hij gedurende 20 jaar voor de staatkundige ontwikkeling der eilanden Haïti, Jamaïca, Cuba en Porto-rico. Zijne vrouw behoorde tot een aanzienlijk Spaansch geslacht, en hij werd bij herhaling als gouverneur van Indië naar Haïti gezonden, maar zijn zachtmoedig karakter gaf aan zijne vijanden telkens gelegenheid, om zijne terugroeping te veroorzaken. Hij overleed in Spanje den 25sten Februarij 1526. — Diens oudste zoon, Luis Colon, ontving reeds vroeg den titel van admiraal van Indië, vertoefde tot in 1515 op Haïti, doch stond den titel van onderkoning met de daaraan verbondene regten af aan keizer Karel V, die hem daarvoor dien van hertog van Veraguas en markies van Jamaica schonk met een aanzienlijk jaargeld. Toen hij in 1568 te Genua overleden was, viel die titel ten deel aan den zoon zijns broeders, en met dezen is de mannelijke nakomelingschap van den wereldontdekker uitgestorven.
Het dagboek van den eersten togt van Columbus, door hem zelven opgesteld, is later in de „Viages de los Espanoles (1825—1837, 5 dln)” door Navarrete uitgegeven, en eene „Raccolta completa" der werken van Columbus is in 1864 door Torre bezorgd.