Cleve, zie Cleef. Onder dezen naam vermelden wij voorts:
Engelbrecht van Cleve, graaf van Bethel, Nevers, Auxerre en Estampes, derden zoon van Johannes I, hertog van Cleve, en geboren den 16den September 1462. Toen er in 1481 twist 'ontstond tusschen de ingezetenen van Utrecht, gesterkt door den burggraaf Jan van Montfoort, en hunnen bisschop David van Bourgondië, verzochten eerstgenoemden aan Engelbrecht van Cleve, om hen tegen den bisschop in bescherming te nemen. De jonker deed op luisterrijke wijze zijn intogt in Utrecht, liet er gouden en zilveren munten slaan met zijn naam, gaf zich den titel van „ruwaart en beschermer des lands van Utrecht”, hield er zich staande, hoewel de bisschop voor de stad verscheen om haar op te eischen en paus Sixtus IV allen in den ban deed, die aan David van Bourgondië ongehoorzaam waren, volbragt strooptogten naar Naarden, verbrandde Amerongen, belegerde IJsselstein en knoopte nu en dan onderhandelingen aan met den bisschop, welke wegens zijne hooge eischen vruchteloos afliepen. Eindelijk werden de burgers van Utrecht misnoegd over den langdurigen oorlog, en zij maakten gebruik van eene tijdelijke afwezigheid van Engelbrecht, om er zich aan het hoofd der zaken te stellen en den bisschop derwaarts te roepen. Nadat deze plegtig afstand had gedaan van alle wraak trok hij, door fakkeldragers begeleid, naar het bisschoppelijk hof.
Zijn talrijk gevolg wekte evenwel groot wantrouwen, zoodat een aantal burgers den heer van Nievelt uit Amersfoort ontboden, die met zijne soldaten over de gracht zwom (3 Mei 1483), de bisschoppelijke soldaten gevangen nam of verjoeg en den bisschop, van alle kleederen beroofd, op een wagen naar Amersfoort liet brengen. Weldra echter verscheen Maximiliaan, aartshertog van Oostenrijk, voor de wallen van Utrecht, dat zich op goede voorwaarden aan hem overgaf. Engelbrecht van Cleve werd krijgsgevangen naar Gouda gevoerd, doch een jaar daarna in vrijheid gesteld. Hij huwde in 1489 met Charlotte, eene dochter van Jan II van Bourbon, waarna hij zich naar Frankrijk begaf, zeer gezien was ten hove, tot gouverneur van Champagne werd aangesteld, en den Gden November 1506 overleed.
Philips van Cleve, heer van Ravestein, een zoon van hertog Adolf van Cleve. Hij was in groot aanzien bij Maximiliaan van Oostenrijk, zoodat deze bij zijn vertrek naar Duitschland (1480) het bewind over de Nederlanden aan hem en Engelbrecht van Nassau toevertrouwde. Later was hij voor Maximiliaan gijzelaar te Gent, en toen laatstgenoemde toch de wapens opvatte tegen die stad en haar belegerde, plaatste Philips van Cleve zich aan het hoofd de Gentenaars en deed de aanvallers aftrekken. Daarom deed keizer Frederik III hem in den rijksban, hem vervallen verklarende van goed en eer. Nu echter maakte Philips zich meester van onderscheidene Vlaamsche steden en ook van Brussel.
Eenigen tijd daarna werd hij in Sluis belegerd door troepen te lande onder hertog Albrecht van Saksen en door eene aanzienlijke vloot onder Philips van Bourgondië, heer van Beveren en admiraal der Nederlanden, gesterkt door een aantal Engelsche schepen. Wel verdedigde Philips van Cleve zich met groote dapperheid, maar hij moest zich eindelijk op goede voorwaarden — hij bleef voor 's hands in het bezit van Sluis — overgeven. Een paar jaar later bezocht hij Maximiliaan te Antwerpen en werd er met onderscheiding bejegend. Vervolgens begaf hij zich naar Frankrijk, waar hij hooge krijgsambten bekleedde, was in den aanvang der 16de eeuw admiraal der vloot van keizer Karel V, en vervolgens gouverneur van Genua. Hij schreef eene „Instruction sur toutes matières de guerroyer tant par terre que par mer”.
Joannes di Cleve, kapelmeester van keizer Maximiliaan II. Hij leefde in de 2de helft der 16de eeuw en was een beroemd Nederlandsch contrapuntist, die onderscheidene veelstemmige liederen op muziek, heeft gebracht.
Johanna Constantia Cleve, eene Nederlandsche dichteres. Zij werd geboren te Dordrecht den 4den December 1800, vervaardigde op haar zevende jaar een gedicht „Aan een roosje”, deed in 1813 hare „Jeugdige dichtproeven” in het licht verschijnen, op elfjarigen leeftijd en vroeger gemaakt, en in 1817 een tweeden bundel, getiteld „Lentebloemen”. Haar gelukkige aanleg wekte algemeene bewondering en groote verwachtingen, welke laatste echter door haren vroegen dood — 14 Februarij 1822 — werden verijdeld. Tot hare beste stukjes behoort „Het klaverblad van vieren” in den Muzenalmanak van 1825, waarbij zij zelve de muziek voor zang en accompagnement der guitar geleverd heeft.