Cleon, een berucht Atheensch volksmenner vond in de weifeling van Péricles bij den aanvang van den Peloponnésischen oorlog, in diens rampspoedigen veldtogt in 430 vóór Chr. en in het uitbreken van de pest te Athene eene geschikte gelegenheid, om zich aan het hoofd der misnoegden te plaatsen, doch zag weldra zijn invloed wijken voor dien van bovengenoemden grooten staatsman. Na den dood van dezen deelde hij echter bovenal in de volksgunst. Hij was een man zonder opvoeding, maar bezat eene groote mate van gezond verstand en natuurlijke welsprekendheid, zoodat hij met eene donderende stem zijne gevoelens wist door te drijven, de naakte waarheid blootlegde, zijne tegenstanders met spotternij vervolgde, het volk met geruchten van zamenzweringen verontrustte, ja, zich somtijds op goddelijke ingevingen beriep. Hierdoor verwierf hij reeds in 427 een groot aanzien.
Hij zag zich vooral gesteund door een troep arme burgers en gebruikte deze tot werktuig voor zijne dwingelandij. De beschroomde Nicias, het hoofd der oligarchie, was niet tegen hem opgewassen. Cleon wist echter, dat hij zich alleen in een fel-bewogen tijd kon staande houden; daarom verhinderde hij, dat er vrede werd gesloten met Sparta, terwijl 420 Spartaansche burgers op het eiland Sphacteria door de Atheners waren ingesloten. Intusschen boden de Spartanen een hardnekkigen tegenstand, en de Atheners leden op Pylos gebrek. Cleon verklaarde, dat deze berigten valsch waren en dat het een bekwamen veldheer — daarbij op Nicias doelende — ligt moest vallen, zich van die handvol Spartanen meester te maken; hij zelf zou er wel kans toe zien. Men hield hem aan zijn woord, en tegen zijn zin moest hij het bevelhebberschap op zich nemen. Hij verklaarde met opgeblazenheid, dat hij binnen 20 dagen de ingesloten Spartanen levend of dood in zijne magt zou hebben, en hij volbragt — door de bekwaamheid van zijn medeaanvoerder Demósthenes — werkelijk, wat hij beloofd had. Daar hij zich nu voor een groot veldheer hield en verwachtte, dat hij voorspoediger zou zijn dan Nicias en Nicóstratus, voerde hij op 30 schepen een aanzienlijk getal soldaten — ruiterij en voetvolk — naar Amphipolis, doch boette aldaar zijn ijdelen waan met het leven.