Cazalès. Onder dezen naam vermelden wij:
Jacques Antoine Cazalès, een uitstekend man uit de dagen der groote Fransche omwenteling. Hij werd geboren den 1sten Februarij 1758 te Grenade aan de Garonne en zag zich als afgevaardigde van den adel tot lid der Constituérende Vergadering benoemd.
Hier stond hij door zijne vlugheid van geest en door zijne welsprekendheid weldra aan het hoofd van zijne partij, ijverende voor gelijkheid van lasten en voor het denkbeeld, dat de hoogste stand vrijwillig zou afzien van zijne voorregten. Daarentegen bestreed hij de vereeniging der standen en verliet wegens het mislukken zijner pogingen de Vergadering; weldra echter zag hij zich genoodzaakt, derwaarts terug te keeren, en daar hij wel bemerkte, dat er voor de belangen van den adel en de priesters niets te verrigten viel, zocht hij telkens het koninklijk gezag te behouden.
Hij duëlleerde met Barnave en na de afschaffing van het koningschap spoedde hij zich naar de Prinsen te Coblenz en na den veldtogt van 1792 naar Engeland. Toen het procès tegen Lodewijk XVI gevoerd werd, vroeg hij vruchteloos verlof, om als verdediger van den Koning op te treden. Hierop ging hij naar Toulon, waar Lodewijk XVII tot koning was uitgeroepen, maar keerde weldra naar Londen terug, waar hij tot de vertrouwde vrienden van Edmond Burke behoorde.
Na den 18den Fructidor ontving hij aanzoek, om tot eene tegen-omwenteling in Frankrijk mede te werken, doch hij gevoelde de dwaasheid van zulk eene poging. In 1803 keerde hij naar Frankrijk terug, wees echter alle aanbiedingen van Napoleon I van de hand en overleed in bekrompene omstandigheden den 24sten November 1805. Hij heeft zijne verdediging van Lodewijk XVI in 1792 te Londen in het licht gegeven.
Edmond de Cazalès, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Grenade den 31sten Augustus 1804, was eerst auditeur bij de regtbank te Provins, in 1835—1837 hoogleeraar aan de R. Katholieke universiteit te Leuven in België, ontving in 1843 de priesterwijding en zag zich vervolgens benoemd tot vicaris-generaal en tot directeur van het seminarium te Montauban.
In 1848 werd hij lid der Constituérende Vergadering, waar hij voor de regten der R. Katholieken ijverde. Behalve een aantal opstellen in dagbladen en tijdschriften, vooral in „L’univers religieux” schreef hij eene „Etude historique et critique sur l’Allemagne contemporaine (1853)”.