Catel. Onder dezen naam vermelden wij:
Charles Simon Catel, een Fransch geleerde, die over de muziek geschreven en ook zelf gecomponeerd heeft. Hij werd geboren in Junij 1773 te Aigle in Waadtland, begaf zich op jeugdigen leeftijd naar Parijs, wijdde zich hier aan de muziek en werd leeraar in de compositie aan het pas gesticht Conservatoire. Hij overleed den 29sten November 1830, nadat hij grooten roem verworven had door zijn „Traité de l’Harmonie (1796)”, terwijl hij onderscheidene opera’s schreef, zooals: „Sémiramis”, — „Les Bayadères”,— „L’auberge de Bagnères”,— „Les artistes par occasion”, — „Wallace”, — „L’officier enlevé”, die zich door een zuiveren stijl en groote zangerigheid onderscheiden.
Ludwig Friedrich Catel, een Duitsch architect. Hij werd geboren te Berlijn in 1776, begaf zich naar Zwitserland en vervolgens met zijn jongeren broeder Franz naar Parijs (1798), vanwaar hij het volgende jaar naar zijne geboorteplaats terugkeerde, waar hij eene fabriek voor ingevoegde kunstwerken stichtte, waarvoor hij een octrooi ontving voor den tijd van 10 jaar. Hij was belast met de stucadoor-kunstwerken van het paleis te Weenen en vervolgens van dat te Brunswijk, en begaf zich in 1811 en 1812 naar Italië.
In 1814 behoorde hij tot de stichters van de kunstenaarsvereeniging te Berlijn, waarna hij zich bezig hield met het stucadoorwerk in de Koninklijke paleizen en het plan ontwierp voor een badhuis bij de Friedrichsbrücke te Berlijn. Later werd hij krankzinnig en overleed in 1829. Hij schreef onder anderen „Versuch zur Verbesserung des Schauspielhäuser (1802)”, — „Grundzüge einer Theorie der Bauart protestantischer Kirchen (1815)”, en „Umrisz eines Systems der Vertheidigungs- und Befestigungskunst eines Landes (1818)”.
Franz Catel, een verdienstelijk schilder. Hij was een broeder van den voorgaande, werd geboren te Berlijn in 1778, vertrok in 1809 naar Rome, vestigde zich op een buitenverblijf bij Macerata op het gebied van Ancona, en overleed te Rome den 19den December 1850. Hij was lid van de Académie te Berlijn, en gevoelde zich in de verschillende vakken der schilderkunst volkomen te huis. Zijn penseel verraadt den meester en overal openbaart zich in zijne stukken eene gezette studie der natuur; zijne opvatting is dichterlijk en het ontbreekt hem geenszins aan correctheid van teekening en aan gevoel voor kleuren.
Vooral zijn de studiën, afkomstig van eene reis op Sicilië, welke hij in 1818 met vorst Galyczin volbragt, hoogst merkwaardig; de Etna en de fraaiste landschappen van dat eiland zijn met betooverende getrouwheid door hem geschetst. Schoon is ook van hem de colonnade vóór de St. Pieterskerk te Rome bij maneschijn, — een storm op den Etna, — de zuilengang van het klooster der Camaldulensers bij Salerno, — het Pantheon en het Colosséum (beide van binnen), — eene straat te Palermo, — een storm op zee enz.
Voorts heeft hij in een aantal kleine stukken het huiselijk leven, de feesten en de bezigheden der Sicilianen voorgesteld. Ook schilderde hij eene opstanding van Christus, een groot stuk, hetwelk door prins Hendrik van Pruissen in de Louisa-kerk te Charlottenburg is geplaatst.