Candy of Kandi is de hoofdstad van het middelgewest van het eiland Ceylon en de zetel van den onder-stadhouder. Oorspronkelijk heette zij Sriwardhanapoera en in het Cingaleesch Maha-Nmra (Groote-stad), en zij ligt in de binnenlandsche bergstreek, 7 of 8 geogr. mijl van den Adams-Piek, aan den bovenloop der Mahavalï-Ganga, 500 Ned. el boven de oppervlakte der zee. Digte wouden, waarin wilde dieren zich verschuilen, strekken zich uit tot in de nabijheid der stad, en de naburige bergtoppen verheffen zich ter hoogte van 650 Ned. el. De rivier is er slechts over een kleinen afstand bevaarbaar, en een kunstweg ter lengte van 14 geogr. mijl leidt vandaar naar Colombo.
De stad was weleer de hoofdplaats van een evenzoo genoemd koningrijk, hoewel er, behalve tempels, weinig overblijfselen uit die dagen voorhanden zijn. Thans zijn er 8000 inwoners, die hoofdzakelijk 2 straten bewonen, op wier kruispunt de bazar zich bevindt. Nabij de stad ligt een meertje, door bekoorlijke wandelingen omgeven. Van de 10 te Candy aanwezige bedehuizen zijn 4 aan Bramah en 12 aan Boeddha gewijd. Op den achtergrond der stad verheft zich op een heuvel „Het witte paviljoen”, het schoonste gebouw van het eiland en tot ontvangst van den gouverneur bestemd. Aan de westzijde der stad staat op een heuvel de woning van den militairen commandant, en op de naburige hoogten verrijzen de witte, met roode pannen gedekte huizen van Européanen, waarachter zich tuinen en koffij-plantaadjes uitstrekken. — Candy is tevens een belangrijk zendelingen-station; men zegt, dat de inwoners der stad aanmerkelijk verschillen van de overige Cingalézen. — De laatste Koning gedroeg zich op eene onvoegzame wijze jegens eenige Britsche onderdanen, zoodat hem den 10den Januarij 1815 de oorlog verklaard werd en Robert Brownrigg reeds den 14den Februarij daaraanvolgende de stad binnentrok. De Koning werd in hechtenis genomen, met alle plegtigheid onttroond en met zijne familie in ballingschap gezonden naar Madras, waar hij in 1843 overleed. Wél hebben priesters van Boeddha in 1842 en in 1848 pogingen tot opstand aangevuurd, doch telkens te vergeefs.