Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Callot

betekenis & definitie

Callot (Jacques), één der meestberoemde teekenaars en graveurs van zijn tijd, was de zoon van een wapenheraut van Lotharingen en Bar en zou voor een of ander staats-ambt worden opgeleid. In Callot ontwaakte echter reeds vroeg de zucht, om zich aan de kunst te wijden, en die zucht vond voedsel in het atelier van den uitstekenden glasschilder Claude Henriet te Nancy. Met geweld kwam zijn vader in verzet tegen het besluit om penseel en graveernaald te hantéren als weinig strookende met de adellijke overleveringen van zijn geslacht, doch de knaap ontvlugtte op 12-jarigen leeftijd (1604) het ouderlijk huis en voegde zich bij eene bende Zigeuners, om met deze Italië te bereiken. Dat gezelschap heeft een duurzamen indruk op hem gemaakt en aanleiding gegeven tot een beroemd viertal bladen, die de „Bohémiens” op eene geestige wijze voorstellen.

Te Florence nam hij afscheid van de bende en verwierf er de gunst van een officier, die hem in de leer deed bij Remy Canta-Gallina, een ervaren penteekenaar; deze leerde hem met de etsnaald omgaan en voorzag hem van het noodige reisgeld, toen de jongeling zijn verlangen, om Rome te zien, niet langer bedwingen kon. Naauwelijks echter had hij Rome bereikt, toen hij kooplieden uit Nancy ontmoette, die door de voorstelling van de onrust en smart zijner ouders hem bewogen, om naar huis terug te keeren. Hoe welwillend hij hier ook ontvangen werd, het gevoelen van zijn vader was nog onveranderd; de naald moest wijken voor de pen en de teekenstift voor het boek, zoodat Callot binnen twee jaar zich weder op de vlugt begaf. Het toeval deed hem te Turijn een ouderen broeder ontmoeten, en hij keerde nogmaals naar de ouderlijke woning terug. Eindelijk was de vader van de roeping des zoons overtuigd en zond hem in het gevolg van een gezantschap naar Rome, waar de jongeling met groote geestdrift de deuren der kunstverzamelingen zag opengaan. Hij begon er te studéren bij den schilder Giulio Parigi, maar hij gevoelde nog meer lust tot het beoefenen der graveerkunst en werd een leerling van Philippe Thomassin van Troyes. Onder diens leiding bragt hij groote altaarstukken in plaat, doch 18 bladen, die hij tot aan zijn 20ste jaar bewerkte, geven wél getuigenis van zijne gestadige vorderingen, maar nog niet van buitengewone talenten. Daarna begaf hij zich naar Florence, om er „heil te zoeken in de oorspronkelijkheid zijner gaven.” De omstandigheid, dat hij een landgenoot was van Catharina, de moeder van den groothertog Cosmo II, was oorzaak, dat zij hem eene jaarlijksche toelage en vrije woning verschafte, zoodat hij zich geheel en al aan de kunst kon wijden.

Hij knoopte de oude betrekking met Canto-Gallina weer aan, en vond er in de werken van Andrea del Sarto, Perino del Vaga en andere groote meesters stof genoeg voor zijne graveernaald. Tot zijne beste stukken uit dien tijd behooren eene Madonna naar eerstgenoemde, 50 gravures van groote schilderijen en vooral 20, die de veldslagen en overwinningen der Medici voorstellen, benevens de zeven doodzonden naar Bernardino Barbatello, bijgenaamd Poccetti, in 4 bladen. Hjj was evenwel nog niet op zijn terrein. Penseel en graveernaald waren te traag, om de voorstellingen van zijne rijke fantasie op het papier te brengen, en Callot greep hierop naar de etsnaald en legde zich toe op de etskunst. Zijne eerste proeve was de voorstelling van Mansuétus, bisschop van Toul, die een jongen prins, bij het balspel gedood, weder in het leven roept. De toumooijen en caroussels aan het glansrijk hof van Florence gaven achtereenvolgens aanleiding tot het schetsen van hoffeesten (4 bladen) tooneelspelen en balletten (6 bladen) en de schepen en galeijen van den Hertog (4 bladen). Voorts gaf hij een schetsboek uit voor jonge schilders en onderscheidene groote werken, zooals den marteldood der Onnoozele kinderen, de markt te Florence, de verzoeking van den heiligen Antonius enz. Na den dood van Cosmo II versmaadde Callot de gunst van zijn onwaardigen opvolger en keerde naar Nancy terug, waar hij door hertog Hendrik en door zijne bloedverwanten met blijdschap ontvangen werd.

In 1625 trad hij in het huwelijk, — en van zijne ontelbare bladen van dien tijd vermelden wij 392 beelden van Heiligen, een martyriologium voor den kardinaal Richelieu, eene tweede uitgave van het reeds te Florence verschenen schetsboek, kleine bladen uit het leven der heilige Familie, het lijden van Christus in twee verschillende reeksen, gemaskerde optogten en vooral het groote caroussel met de straat, waarin het gehouden werd (in 10 bladen). In zijn latere werken ontwaren wij een aanmerkelijken vooruitgang in het gebruik der etsnaald en tevens hoe hij deze met het gebruik der graveernaald verbond. In kleine figuren vermeed hij alle arcéringen en kruisstrepen en bragt de schaduwen aan met de graveernaald, waardoor deze aanmerkelijk winnen in kracht. Wij zien dit in zijne bedelaars, Zigeuners enz., in 25 bladen, welke hij onder den titel „Capitano de Baroni” uitgaf, alsook in 18 groote en 7 kleine bladen, genaamd „Misères de la guerre”. Niet alleen het hof van Lotharingen, maar ook andere hoven wenschten nu hunne feesten en heldenfeiten vereeuwigd te zien door de etsnaald van Callot. Voor de landvoogdes der Nederlanden Clara Eugenia Isabella vervaardigde hij het beleg van Breda, en Lodewijk XIII riep hem aan zijn hof en belastte hem met de voorstelling der bevrijding van het eiland Ré (1627) en met die der verovering van La Rochelle (1629).

Callot werd te Parijs met eerbewijzen en schatten overstelpt, maar hij wees de schitterendste aanbiedingen van de hand, toen Frankrijk den „Lotharingschen edelman” in hem krenkte. Toen namelijk de Koning gebruik maakte van een familietwist met zijn broeder Gaston van Orleans en alzoo van diens vriendschappelijke betrekkingen met het regérend Huis in Lotharingen, om dit geheele gewest met Nancy in zijn rijk in te lijven, en Callot door hem verzocht werd, om de verovering van Nancy in plaat te brengen, antwoordde deze, dat men hem verschoonen mogt van zulk een onteerenden last, want hij was een Lotharinger en hij zou nooit de hand leenen tot het voorstellen van datgene, hetwelk tot smaad strekte voor zijn vorst en vaderland. Ook wees hij het aanbod van de hand van een aanzienlijk jaargeld onder voorwaarde, dat hij zich te Parijs vestigde: hij bleef te Nancy. Inmiddels maakte het verlangen zich van hem meester, om Italië weder te zien, doch hij overleed gedurende de toebereidselen tot dien togt op den 28sten Maart 1635. Een gedenkteeken, ter zijner eer verrezen, is in de dagen der Fransche Omwenteling verwoest.

Callot was een man van een edel karakter; hij stelde trouwe vriendschap op hoogen prijs, en het was hem eene behoefte, dagelijks eenige uren in den kring zijner vrienden door te brengen en tegelijk als kunstenaar werkzaam te wezen. Hij heeft een belangrijken invloed gehad op de ontwikkeling der kunst in zijn tijd. De Italiaansche kunst begon wortels te schieten in Frankrijk, waar het vlugtig schetsen met de etsnaald alle ware kunst dreigde te vernietigen. Wél bewoog zich Callot in de rigting der vaderlandsche kunst, maar hij bragt haar tot eene hoogte, die na hem niet werd bereikt, zoodat men later de graveernaald weder opvatte. Callot zocht de natuur te schetsen zooals hij die om zich heen opmerkte, en hij deed dit op eene wijze, die de werkelijkheid tot een verrassend kunstwerk verhief. Hoeveel bladen hij geleverd heeft, is niet met juistheid te bepalen: in de Koninklijke verzameling van gravures te Dresden telt men er 1800, — ook heeft men er eene menigte in het muséum te Brunswijk. Voorts zijn vele platen door anderen in zijne manier bewerkt en met zijn naam onderteekend, welke van de echte moeijelijk te onderscheiden zijn.

< >