Callenburgh (Gerard), een Nederlandsch admiraal, werd geboren te Willemstad den 8sten April 1622, kwam in 1661 als adelborst in dienst en werd 5 jaar daarna tot 2den luitenant bevorderd. Nog 5 jaren later werd hij op uitdrukkelijk verzoek van de Ruyter op diens schip geplaatst en woonde in 1672 den slag van Solebay bij. In laatstgemeld jaar werd hij onder-commandant over de zeelieden, die tot verdediging van ’s Lands rivieren waren geroepen. In 1673 benoemde de prins van Oranje hem tot extra-ordinair kapitein en kort daarna tot kapitein op het schip van den schout-bij-nacht van Nes.
In het laatst van dat jaar zag hij zich geplaatst als eerste kapitein op het admiraalschip van de Ruyter, namelijk „De zeven provinciën”, waarmede hij in 1674 den togt naar Martinique bijwoonde. Bij uitnemendheid kweet hij zich gedurende het laatste zeegevecht van dien admiraal. Callenburgh deed het schip na den slag zee houden en liep te Siragossa binnen, waar de Ruyter den 29sten April overleed. Na verloop van eenige dagen verzeilde men naar Palermo, waarbij Callenburgh de vice-admiraals-vlag voerde. Zij werden nagezet door de Franschen, en zelfs het schip „De Eendragt”, waarop zich het lijk van den admiraal bevond, liep groot gevaar. Callenburgh vuurde echter met zooveel kracht, dat de vervolgers afdeinsden, en daar de Haan die de 2de admiraalsvlag voerde, gesneuveld was, had hij het opperbevel over de vloot, hetwelk hij te Napels — doch niet zonder morren — aan den schout-bij-nacht Philips van Almonde overgaf.
Callenburgh werd in 1689 bevorderd tot vice-admiraal voor den zeeraad van 'het Noorderkwartier, terwijl hem in het volgende jaar, bij afwezigheid van den lt. admiraal Cornelis Evertsen, het opperbevel over de vloot opgedragen, en na den terugkeer van dien admiraal de tweede stem in den krijgsraad toegekend werd. In Junji van dat jaar streed hij tegen de Franschen bij Bevesier, behield zijn ontredderd vaartuig, voerde een jaar daarna bevel op het „Kasteel van Medemblik” van 86 stukken en werd met 9 oorlogschepen en 2 branders naar Spanje gezonden. In 1692 werd hij vice-admiraal der admiraliteit op de Maas en bevond zich daarna bij de vereenigde Engelsche en Nederlandsche vloot, toen deze op de hoogte van Barfleur door de Franschen werd aangetast. In 1694 bevond hij zich als opperbevelhebber van het Nederlandsch eskader met de Engelsche en Spaansche vloot in de Middellandsche Zee, en heesch er de vice-admiraals- vlag op „De Beschermer” van 90 stukken om het door de Franschen belegerde Barcelona te ontzetten, zoodat hij van de regering dier stad prachtige geschenken in zilver, en van den Koning van Spanje een kruis met diamanten ontving. In 1696 deed hij met de Engelsche en Nederlandsche vloot eene landing op de Fransche kust, nam deel aan het bombardement van het eiland Ré, en werd in 1697 bevorderd tot luitenant-admiraal voor het Noorderkwartier. In die betrekking was hij bij de roemrijke overwinning bij Vigos, hielp in 1704 Gibraltar innemen, en geraakte in het laatst van Julij slaags met de Fransche vloot, waarbij zijn schip „De Albemarle” zóó doorschoten werd, dat hij op de „Katwijk” moest overgaan. Hieraan had hij zijn behoud te danken, daar „De Albemarle” 3 dagen later door eigen kruid in de lucht vloog, waarbij vele van zijne goederen, alsook zijne journalen verloren gingen.
In 1709 werd hij bevorderd tot luitenant- admiraal voor het collégie der admiraliteit te Amsterdam en in 1711 tot denzelfden rang voor het collégie op de Maas, waarna hij afscheid nam van de zeedienst en zich vestigde te Vlaardingen, waar hij vervolgens burgemeester werd en den 8sten October 1722 overleed.