Calderon. Onder dezen naam vermelden wij:
Don Pedro Calderon de la Barca Henao y Rianno, den grootsten drama-dichter van Spanje. Hij was de telg van een adellijken stam en werd geboren den lsten Januarij 1601 (volgens anderen den 17den Januarij 1600) te Madrid.
Nadat hij aldaar eerst het collégie der Jezuïeten bezocht had, begaf hij zich op 13-jarigen leeftijd naar de hoogeschool te Salamanca en besteedde er den tijd aan regtsgeleerde, geschiedkundige, wijsgeerige en wiskundige studiën, alsmede aan de ontwikkeling zijner dichterlijke gaven. Reeds een jaar daarna trad hij op met het tooneelspel rEl carro de cielo”, en toen hij in 1619 naar Madrid terugkeerde, vond hij er aan het hof invloedrijke vrienden.
Weldra echter gaf hij gehoor aan zijne neiging tot de krijgsdienst en volgde 10 jaar lang de vaan des Konings, vooral in Milaan en de Nederlanden, zonder grooten roem te verwerven. Philips IV, die een groot voorstander was van kunst en wetenschap, riep hem in 1635 aan het hof en belastte hem met het bestuur over den schouwburg en over de Koninklijke feesten. In 1637 werd de dichter benoemd tot ridder van St. Jago, schreef op verzoek des Konings het tooneelspel „Certamen de amor y zelos” spoedde zich daarna naar het leger in Catalonië en verwierf er de gewenschte lauweren.
De Koning overlaadde hem met eerbewijzen, verleende hem een belangrijk pensioen en deed zijne tooneelstukken met grooten luister opvoeren, zoodat hij hierdoor geprikkeld werd om gedurig nieuwe te vervaardigen. Op zijn 50ste jaar verviel hij tot mystieke gevoelens, zoodat hij in 1651 den geestelijken stand omhelsde en eerst tot kapelaan te Toledo en later aan de Koninklijke hofkapel benoemd werd.
Reeds voordat hij de wereld had vaarwel gezegd, had hij zijne dichtgaven aangewend tot het vervaardigen van stukken van godsdienstigen inhoud; na dien tijd wijdde hij zijne krachten uitsluitend aan deze dichtsoort en deed dit op zulk eene wijze, dat hij alle Spaansche dichters ver achter zich liet. Met ongemeenen ophef werd nu over geheel Spanje de roem verbreid van den vervaardiger dier geestelijke tooneelstukken. Weldra ontving hij aanzoeken van de voornaamste steden des rijks om „autos sacrementales” te vervaardigen, die men aldaar wenschte op te voeren. Hierdoor vermeerderde zijn vermogen met verbazenden spoed.
In 1663 werd hij lid der Congregatie van den apostel Petrus en in 1666 kapellaan-major, en deze eer trof hem zoodanig, dat hij al zijne bezittingen aan die vrome vereeniging vermaakte. Hij overleed den 25sten Mei 1681; zijn stoffelijk overschot rustte l½, eeuw in de kerk de las Calatravas, werd den 13den April 1841 plegtig naar het kerkhof van het St. Nicolaasklooster gebragt en later in het Nationaal Pantheon bijgezet.