Om ijzer tegen roest te beveiligen, bedekt men zijne oppervlakte met eene dunne laag ijzeroxydule of ijzeroxyde, om den toegang der dampkringslucht af te sluiten. Hiertoe laat men het metaal in het vuur aanloopen of men behandelt het met bijtmiddelen. Dit laatste draagt den naam van bruinéren (bruin maken) en wordt vooral aangewend op geweerloopen, zoowel om deze te versieren, als om hun glinsteren weg te nemen.
Men gebruikt daartoe veelal eene oplossing van antimoniumchloride. Deze wordt met een weinig boomolie op den eenigzins verwarmden geweerloop ingewreven; na verloop van eenige dagen is door den invloed der lucht eene bruine korst ontstaan, die men zorgvuldig met water wegspoelt, waarna men het metaal droogt en met een bruineerstaal polijst. Daarna wordt het ook wel met was of met een vernis bestreken. In plaats van antimoninmchloride heeft men in den laatsten tijd chloorzink gebruikt. Zwak salpeterzuur (1 deel op 100 deelen water) levert ook goede uitkomsten, wanneer men dat zuur er bij herhaling opbrengt en telkens laat droogen: het geeft onder eene losse korst van roest een duurzaam vliesje van ijzeroxyde, waarvan men de kleur verbeteren kan door het te behandelen met eene zeer verdunde oplossing van salpeterzuur zilver. Te Parijs bruineert men met eenige droppels salpeter- of zwavel-aether, gevoegd bij eene oplossing van ijzervitriool in 22 deelen water.