Onder dezen naam vermelden wij:
Karel Maria Jozef Ghislain de Brouckere, een Belgisch staatsman, geboren te Brugge in 1796. Hij studeerde eerst in de regten en toen in de wiskundige wetenschappen aan de Polytechnische school te Parijs, begaf zich in 1815 in dienst bij de artillerie in zijn vaderland en maakte zich onder de leiding van zijn oom met bank-inrigtingen, en onder dien van zijn vader, toenmaals gouverneur van Limburg, met administratieve zaken bekend. In 1825 werd hij uit Limburg afgevaardigd naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Daar werd hij, wegens zijne voorstellen tot afschaffing der drukpersbelemmerende Koninklijke besluiten van 1815 en wegens zijn aandringen op vrijheid van onderwijs, in de jaren 1827 en 1828 de leider der oppositie, die aan deze door de vereeniging van de R. Katholieken met de liberalen zulk eene kracht wist te geven, dat eene scheuring niet kon uitblijven. In 1828 was hij bevelhebber der schutterij te Maastricht, maar na het besluit van 11 December 1829 legde hij die betrekking neder, om niet met de Regering in botsing te komen. Toen in September 1830 de opstand uitbarstte, snelde hij uit Parijs naar Brussel en werd benoemd tot lid van de buitengewone vergadering der Staten-Generaal.
Te ’s Hage ijverde hij voor de onafhankelijkheid van België en voor het opdragen der kroon aan prins Frederik van Oranje. In de grondwet-commissie pleitte hij voor het behoud der monarchie, en in de Nationale Vergadering stemde hij voor de uitsluiting van het huis van Oranje, voor het kiezen van den hertog van Nemours, tegen Leopold van Cóburg en tegen de 18 artikelen. Nadat hij onder het Voorloopig Bewind de financiële zaken met verwonderlijk beleid in orde had gebragt en bij de twee ministériën van den regent de betrekking van minister van Financiën bekleed had, benoemde Leopold I hem den 3den Augustus 1831 tot minister van Binnenlandsche Zaken. Bij den inval der Noord-Nederlanders ontwikkelde hij zooveel geestkracht, dat hem aanstonds de portefeuille van Oorlog werd opgedragen, waarna hjj binnen weinige maanden een leger op de been had van 80000 man. Toen echter de Kamers ontevreden waren over de aanzienlijke geldsommen, daarvoor vereischt,en zelfs zijne onbaatzuchtigheid in verdenking bragten, nam hij dadelijk zijn ontslag en verliet tevens de parlementaire loopbaan. Hij zag zich benoemd tot directeur-generaal der Munt, en toen deze post hem geene bezigheid genoeg verschafte, aanvaardde hij tevens, zonder belooning, een hoogleeraarsambt aan de universiteit te Brussel en gaf met Tielemans het “Répertoire de l’administration et du droit administratif ’ in het licht.
In 1835 stichtte hij de Nationale Belgische Bank; deze moest echter in 1838 hare betalingen schorsen, en de Brouckere, schoon hij zich daaromtrent niets te wijten had, legde in 1839 den post van directeur der Bank neder. In 1840 werd hij te Brussel op nieuw afgevaardigd naar de Nationale Vergadering, en in hetzelfde jaar benoemde de minister Rogier hem tot burgemeester der hoofdstad, aan welke hij in rampspoedige tijden, bij duurte en cholera, door zijn onvermoeiden ijver groote diensten bewees. Hij was voorzitter van het staathuishoudkundig congrès te Brussel (1847) en van het landbouw- congrès aldaar (1848). Doorgaans was hij één der werkzaamste leden in commissiën, die tot bevordering der volkswelvaart werden benoemd. Het aanbod des Konings, om hem in den gravenstand te verheffen, wees hij van de hand, en hij overleed op den 20sten April 1860.
Hendrik Maria Jozef Ghislain de Brouckcere, een Belgisch staatsman en den jongeren broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Brugge in 1801, studeerde te Luik in de regten, werd in 1820 advocaat, in 1822 substituut-procureur te Maastricht en later procureur te Roermond. B{i het uitbarsten der revolutie werd hij benoemd tot raadsheer in het Hof van Appèl te Brussel en verkozen tot lid van de Nationale Vergadering. Hier ijverde hij voor de constitutionele monarchie, voor de instelling van een senaat en voor de uitsluiting van het huis van Oranje. Hij bevond zich bij de deputatie, afgevaardigd om aan Leopold van Coburg de kroon aan te bieden, streed in 1831 als vrijwilliger bij Bautersem en Leuven, werd in Augustus volksvertegenwoordiger voor Roermond en stemde tegen de 24 artikelen, door de Londensche conférentie opgesteld. In 1832 deed hij een voorstel tot afschaffing der doodstraf en sedert 1833 zetelde hij in de Kamer, aanvankelijk voor de hoofdstad, later voor Bergen. In 1839 stemde hij voor het verdrag, dat de aangelegenheden van Luxemburg en Limburg regelde, en in het volgende jaar benoemde het liberale ministérie Lebeau-Rogier hem tot gouverneur van Antwerpen, — eene betrekking, die hij in 1844 wegens ongesteldheid liet varen.
Weldra echter verscheen hij weder in het Parlement op de banken der oppositie en deed pogingen, om met Rogier en Delfosse een kabinet te vormen. Dit mislukte en den 30sten Julij 1845 werd het kabinet Nothomb door het ministérie van de Weijer vervangen. De Brouckere was een hevige tegenstander van dit bewind en vooral had d'Anethan, minister van Justitie, veel van zijne aanvallen te lijden. Na de zegepraal der liberalen in 1847 werd de Brouckere benoemd tot minister zonder portefeuille. In 1849 werd hij benoemd tot minister van Staat en volbragt onderscheidene gezantschapsreizen naar Italië. Na den val van het ministérie Rogier en Frère Orban (1852) werd hij belast met de taak om een verzoeningskabinet te vormen.
Als het hoofd daarvan bragt hij veel goeds tot stand, namelijk het verbieden van den nadruk, het handelsverdrag met Frankrijk, de rente-conversie, enz., en hij slaagde er in, door de zoogenaamde conventie van Antwerpen, de eischen van den Staat en van de geestelijkheid met betrekking tot het onderwijs met elkander in overeenstemming te brengen. Hij deed zijn best om aan de binnenlandsche verdeeldheden een einde te maken en de gevoeligheid der Groote Mogendheden te ontzien zonder de eer van België te krenken. Deze verzoenende staatkunde, welligt niet altijd van halfheid vrij te pleiten, vond geenszins algemeene goedkeuring, en toen men bij het uitbarsten van den Krim-oorlog tusschen Rusland en Frankrijk moest kiezen, legden alle Ministers hunne portefeuilles neder (1855). De Koning wilde aan de Brouckere opdragen een nieuw Kabinet zamen te stellen, doch deze wees die eer van de hand en maakte plaats voor de
Decker. Nu plaatste hij zich weder op de banken van de linkerzijde, om met kracht de concessiën zijner opvolgers aan de R. Katholieke partij aan te tasten, en hij smaakte de voldoening, dat hij in December 1857 met eene groote meerderheid tot volksvertegenwoordiger herkozen werd. Minder gelukkig in den verkiezingsstrijd van 1870, werd hij door den radikaal Defuisseaux uit den zadel geligt. Sedert bekleedt hij geene andere ambtelijke betrekking dan die van burgemeester te Oudergem bij Brussel.