Onder dezen naam zijn inzonderheid 2 Gallische veldheeren in de geschiedenis vermaard, te weten:
Brennus, een aanvoerder der Sennonische Galliërs. Omstreeks het jaar 390 vóór Chr. viel hij in Italië en belegerde Clusium. De inwoners dezer stad zochten hulp bij de Romeinen, die drie broeders uit het geslacht der Fabiussen afzonden, om eene minnelijke schikking tot stand te brengen. Deze leed echter schipbreuk op de betuiging van Brennus, dat zijn regt gegrondvest was op zijn zwaard, en op de Romeinsche fierheid der afgezanten. Toen de Gallische veldheer te vergeefs de uitlevering geëischt had der afgevaardigden, en deze zelfs als krijgstribunen aan het hoofd van Romeinsche benden werden geplaatst, rukte Brennus voorwaarts naar Rome en baande zich door de overwinning aan de Allia den weg naar die hoofdstad. Alle burgers namen met hunne tilbare have de vlugt, en slechts 40 grijsaards, op çurulische stoelen op het Forum gezeten, bleven achter. Brennus, vreezende voor eene hinderlaag, durfde eerst op den 3den dag na zijne komst vóór de muren door de opene poort binnentrekken. Het gezigt dier 40 grijsaards vervulde hem en zijne krijgsknechten met verbazing en ontzag.
Toen echter een Galliër M. Papirius bij den baard greep, om zich er van te overtuigen, dat die onbewogene Romeinen inderdaad levende wezens waren, ontving hij van dien Romein een slag met den ivoren staf, en dit gaf het sein tot een algemeen bloedbad. De grijsaards werden afgemaakt, sommige inwoners, die zich in schuilhoeken veilig waanden, verloren het leven, en de stad werd uitgeplunderd en na eene vruchtelooze bestorming van het Kapitool aan de vlammen prijs gegeven. Een nachtelijke aanval op de vesting werd door de ganzen verraden en toen door Manlius en de ontwaakte bezetting verijdeld. Nu vestigde Brennus zijne aandacht op de bewegingen van den Romeinschen veldheer Camillus, die zich beijverd had, de gemeenschap der Galliërs met hun vaderland af te snijden. Er kwam tusschen den Gallischen veldheer en den oorlogstribuun Q. Sulpicius eene overeenkomst tot stand, volgens welke Brennus tegen eene vergoeding van 1000 pond goud den terugtogt zou aannemen. Toen de Romeinen bij het wegen van het goud zich over het zware gewigt der Galliërs beklaagden, wierp Brennus met den uitroep “Vae victis (wee den overwonnenen)!” ook nog zijn zwaard bij die gewigten in de schaal. Onder dit bedrijf verscheen Camillus met eene aanzienlijke krijgsmagt, maakte een einde aan de onderhandelingen en bragt den Galliërs aan den Gabinischen weg, niet ver van Rome, eene belangrijke nederlaag toe.
Volgens anderen nam Brennus den terugtogt aan, omdat de Venéten in zijn land waren gevallen. Oordeelkundige beoefenaars der Romeinsche historie geven intusschen in bedenking, of dit verhaal niet onder de hoogst onzekere volks-overleveringen moet worden gerangschikt.
Een andere Brennus, desgelijks een Gallisch veldheer en misschien een nazaat van den voorgaande. Hij leefde omstreeks eene eeuw later dan zijn naamgenoot en drong aan het hoofd van 150.000 man voetvolk, 15.000 ruiters, 2000 wagens en een grooten trein in Paeonië, terwijl Cerethrius een inval deed in Thracië, en Boglius (Belgius) in Macedonië en Illyrië. In den strijd tegen deze legermagt sneuvelde de Macedonische veldheer Sosthenes (279 vóór Chr.). Brennus trok met zijne plunderende scharen door Thessalië, over den Oeta, versloeg de Hellenen bij Thermopylae en snelde met 40.000 man naar Delphi, om er de tempelschatten te rooven. Op dien togt werd hij echter door de Grieken overrompeld en geslagen, waarna hij zich zelven om het leven bragt. Van zijn leger togen 20.000 Celten over Thracië naar Azië en stichtten er het Galatische rijk.