Bramrais de ra, die aan de bramsteng (zie onder Steng) opgeheschen wordt. Daaraan wordt het bramzeil aangeslagen en op de marsra uitgespannen. Tot dit zeil behooren schooien, om het op de marszeilsra uit te halen, boelijns, om den windvang te vermeerderen, geitouwen, om bij het bergen van het zeil de schoothoorns naar het midden van de bramra op te halen, en buikgordings, om het midden van het onderlijk langs den voorkant van het zeil omhoog te brengen.
Men geeft den naam van bramzeilskoelte aan een wind, die niet te sterk is om bramzeilen te voeren. De drukking van zulk een luchtstroom op den vierkanten Ned. palm bedraagt, volgens Smeaton, 0,00886 tot 0,006 Ned. pond.