Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

BabyIon

betekenis & definitie

Babylon of Babel, de hoofdstad van het voormalige Babylonië, eene der oudste, groot­ste en prachtigste steden der Oude wereld, ligt sedert duizende jaren in puin. Zij ver­hief zich aan de beide oevers van de Eufraat in de gedaante van een vierhoek, van welke iedere zijde eene lengte had van 3 geogr. mijlen. Het geheel had dus, volgens Heródotus, een omvang van 12 geogr. mijlen en was omsloten door een muur ter hoogte van 140 en ter dikte van 35 Ned. el.

Op dien muur konden 6 wagens naast elkander voortrij­den, en hij was voorzien van 100 poorten en van 250 torens. De westzijde was daarenboven gedekt door moerassige meren en de drie an­dere zijden had men beveiligd door diepe ar­men der rivier. De beide helften der stad waren verbonden door eene prachtige stee­nen brug; ook meent men, dat er onder de rivier een tunnel was aangelegd. De Koningsburg, in de nabijheid der brug op de beide oevers van de Eufraat verrijzende en uit twee paleizen bestaande, was door een drievoudigen muur omgeven, en deze met oorlogs- en jagttooneelen in half-verheven beeldwerk versierd.

Daar vond men de han­gende tuinen, vermoedelijk door Nebucadnesar aangelegd. Zij waren gelegen op een terras, dat zich boven een gewelf, door zuilen onderschraagd, verhief en met lood was gedekt. Hierop had men zooveel aarde gebragt, dat zelfs de grootste boomen er wortels konden schieten, terwijl men door middel van pompen het water op het hoog­ste gedeelte van het terras bragt, van waar het de lagere gedeelten besproeide. In de oude stadswijk bevond zich de beroemde to­ren van Babel, een tempel van Bel, die vol­gens Strabo 200 Ned. el hoog was en tot de 7 wonderen der wereld gerekend werd.

Een trap liep er in de gedaante eener galerij om­heen en gaf aan het gebouw het voorko­men van 8 op elkander gestapelde torens, waarvan de volgende telkens kleiner van omvang was dan de voorgaande. Wie den to­ren beklom vond hier en daar de noodige rustplaatsen. Op de bovenste verdieping, het heilige der heilige, was eene gouden tafel en eene slaapstede voor den god geplaatst. Volgens Diodorus Siculus werd de bovenste verdieping gebruikt tot het doen van sterrekundige waarnemingen.

Het bekende verhaal van den torenbouw van Babel (Gen. XI: 1 — 9), dat men ook bij de Chaldeërs aan treft, heeft voorzeker zijn oorsprong te danken aan den tempel van Bel. Anderen echter houden het voor een taalkun­digen mythus, die het ontstaan der verschil­lende talen moet verklaren.

De bouwvallen dezer weleer zoo prachtige stad liggen in de woestijn bij het hedendaagsche Hillah, aan den middelloop van de Eufraat en omstreeks 16 uren gaans ten zui­den van Bagdad. Zij zijn indrukwekkend, niet zoozeer door hunne schoonheid als door hun reusachtigen omvang. Het aanzienlijkste ge­deelte daarvan verheft zich ten noorden van Hillah op den oostelijken oever der rivier. Men vindt er namelijk de overblijfselen van een uitgestrekt paleis, — welligt van dat, waarboven zich weleer de hangende tuinen verhieven.

Voorts vindt men er de ruïnen van een sterk kasteel, niet ver van den stadsmuur, en aan de westzijde van den Eufraat die van den tempel van Bel. Die bouwvallen bestaan uit gebakken en gehouwen steenen, die door kalk, aardpek enz. zijn zamengevoegd. Vele zijn met spijkerschrift en met sterrekundige voorstellingen bedekt. Ook vindt men er half-verheven beeldwerk, hetwelk op dat van Persépolis gelijkt.

De stichting van Babylon ligt in de duisternis van het verledene. Volgens den Bijbel werden stad en toren niet lang na den zondvloed gebouwd, maar de spraakverwarring verhinderde de voltooijing. Ongewijde schrijvers geven aan den stichter den naam van Bel, waarop ook de naam der stad — Babel beteekent “Poort van Bel” — schijnt te wijzen. Reeds in overouden tijd was zij de zetel van een koning en de stapelplaats der kostbare waren van het Oosten, welke langs de Perzische Golf naar het Westen werden ingevoerd.

Zij schitterde echter door hare fabelachtige grootte en pracht eerst in de dagen van Semίramis, die, volgens het ver­haal, een gedeelte van het koninklijk paleis op den westelijken oever der Eufraat heeft gebouwd. De stad bereikte haren hoogsten bloei tijdens het bewind der Chaldeeuwsch-Babylonische koningen Nabopolassar en diens zoon Nebucadnesar. Laatstgenoemde heeft de oostelijke helft der stad uitgelegd, het Chaldeeuwsch paleis met de hangende tuinen gebouwd en de muren versterkt. Men meent, dat Babylon toen — even als Parijs in onze dagen — 2 millioen inwoners telde.

In het jaar 539 vóór Chr., ten tijde van den Babylonischen koning Naboned, werd de stad , door Cyrus veroverd, maar met verschooning behandeld en tot derde hoofdstad der Medisch-Perzische monarchie verheven. Eerst na den opstand der Babyloniërs in de dagen van Darius Hystaspes werden de muren ge­slecht en de inwoners verjaagd of gedood. Xerxes roofde uit den tempel van Bel het gouden standbeeld dezer godheid en bragt groote schade toe aan het gebouw, dat al­lengs tot puin verviel. Alexander de Groote koesterde het voornemen om het te herstel­len, maar hij overleed in het paleis van Ne­bucadnesar vóór hij het had ten uitvoer gebragt. Babylon werd het ergst geknakt ten tijde der Seleuciden door de stichting der stad Seleucia, welke met vele voorregten begif­tigd word. Zoowel de inwoners als de han­del slonken weg, en reeds in het jaar 130 vóór Chr. groeide het graan in een groot gedeelte der stad — alzoo binnen hare mu­ren. De achtergeblevene bevolking bestond grootendeels uit Israëlieten.

In de dagen van Hiéronymus (⍏ 420 na Chr.) gebruikten de koningen der Parthers de bouwvallen van Babylon, door muren omgeven, als een afge­sloten jagtveld. Onder de heerschappij der Arabieren verdween Babylon geheel en al uit de geschiedenis, en in de tweede eeuw was van haar niets anders bekend, dan dat zich op de plaats dier voormalige stad een dorpje verhief, Babel genaamd. Sedert de 16de eeuw zijn de ruïnen van Babylon meermalen door wetenschappelijke reizigers uit Europa en door zendelingen bezocht. Onder hen bevonden zich in de 17de eeuw Piėdro della Valla, in de 18de Niebuhr en in de 19de Layard, die belangrijke beschrijvin­gen van deze bouwvallen hebben uitgegeven.

< >