Avogato (Persea gratissima Gärtn.), ook alligatorpeer genaamd, is lid van een geslacht, dat tot de schoone familie der Laurineën behoort. Zij heeft een zesdeelig bloemomhulsel en 9 meeldraden, van welke de 3 middelste aan den voet met aanhangsels zijn voorzien. De helmknoppen springen met 4 kleppen open. De boom bereikt eene hoogte van 16 Ned. el en heeft eene breede kroon. Zijne schors is sterk gegroefd en lichtgrijs van kleur. De bladeren zijn gesteeld en afwisselend geplaatst; zij zijn omgekeerde eirond van gedaante, met korte punten en aan de ondervlakte met fijne haartjes voorzien. Zijne bloemen vertoonen zich als groene, gedrongene aren met wollige toppen.
De hangende bes wordt zoo groot als een kinderhoofd en heeft de gedaante eener peer. Zij is geel of bruinachtiggroen van kleur. Tusschen het vruchtbekleedsel en de harde, groote pitten bevindt zich een bleek, boterig vruchtvleesch, met groene aders doortrokken, hetwelk in West-Indië en in Tropisch Amerika veel wordt gebruikt. Het smaakt als boter of merg, en de Europeanen vinden het zeer aangenaam van smaak. Doorgaans wordt er wijn, suiker of citroensap bij gevoegd, of ook wel peper en zout. De rijpe vrucht is gezond, de onrijpe zeer gevaarlijk. In het zaad bevindt zich een wit sap, dat in de lucht rood wordt. Het geeft vlekken, die men uit linnen naauwelijks verwijderen kan. Het zaad en de knoppen worden door de geneeskundigen voorgeschreven. In den laatsten tijd is deze boom ook te Kew in Engeland gekweekt. Hij groeit het best in een leemachtigen bodem en vereischt eene vochtige warmte, hoewel hij met groote omzigtigheid begoten moet worden. Op bijgaande afbeelding zien wij een bloeijenden tak op ½ der natuurlijke grootte, in 2 een blad op dezelfde grootte, in a eene bloem 3½ maal, in b een meeldraad (met staminodiën) 7-maal, in c een stamper 2-maal vergroot, en in d eene geheele, in e eene doorgesnedene vrucht, het zaad vertoonende, op 1/6de der natuurlijke grootte.