Auto da Fé is eene Spaansche uitdrukking, welke “daad van geloof (actus Fidei)” beteekent. Zij is tevens de naam van die huiveringwekkende regtsplegingen, waardoor de Spaansche inquisitie hare slagtoffers aan den dood, aan levenslange gevangenis of aan openbare beschimping prijs gaf. In meer beperkten zin hecht men daaraan de beteekenis van de plegtige voorlezing van zoodanig vonnis, — ’t geen dikwijls op hooge feestdagen geschiedde, waarna het terstond voltrokken werd. Op het Drievuldigheidsfeest werden den 21sten Mei 1559 te Valladolid 30 personen om het leven gebragt en 37 naar den kerker teruggezonden, om hen over te houden voor een volgend auto da Fé, waarmede men den terugkeer van Philips II uit de Nederlanden wilde opluisteren. Op den 24sten September van datzelfde jaar werden te Sevilla 21 menschen verbrand en 80 tot andere straffen veroordeeld, omdat zij tot de denkbeelden van Luther overhelden, en op den 8sten October daaraanvolgende had het auto da Fé plaats ter eere van Philips II.
Om de zaak duidelijk voor te stellen, zullen wij het berigt van een ooggetuige van eerstvermeld auto da Fé mededeelen. Dit luidt aldus: “In het jaar 1559, op den 21sten Mei, ter gelegenheid van het Drievuldigheidsfeest , zag men te Valladolid in Spanje op de groote markt hooge, halvemaansgewijs geplaatste banken opgetimmerd. Op zulk een stellage bevond zich de aartsbisschop van Sevilla, als inquisiteurgeneraal met het geheele collegie der inquisitie, benevens vier andere bisschoppen en vele hooge magistraatspersonen. Op het plein, aan alle ramen en zelfs op de daken krioelde het van nieuwsgierigen. Reeds des ochtends vóór 6 uur verschenen in plegtigen optogt in de koninklijke loge de regentes Johanna, de zuster van koning Philips, en de kroonprins don Carlos, die toen 14 jaren oud was, — voorts de aartsbisschop van San Jago de Compostella, de geheele hofstoet en vele edelen. Daarna zette zich langs een weg, die door gewapenden was afgezet, een optogt van gevangenen in beweging, van het gebouw der inquisitie uitgaande en geopend door den drager van een kruis, dat in een zwarten sluijer was gewikkeld, en door dien van het roode vaandel der inquisitie met de namen van den Paus en van den Koning. De gevangenen droegen den san benito of het boetgewaad, bestaande uit een lang stuk doek van gele wol, zonder mouwen , maar met eene opening, waar het hoofd doorheen gestoken werd, zoodat het kleed voor en achter, als een scapulier, naar beneden hing. Op het hoofd droegen zij den tiara of eene hooggetopte muts. In hunne gebondene handen hielden zij brandende groene waskaarsen en bijna allen vertoonden de sporen der geledene foltering. Aan het hoofd der veroordeelden bevonden zich vijf broeders en zusters en onder deze twee geestelijken en ééne non, en daarnevens aanschouwde men het evenzoo gekleede standbeeld van eene vrouw, dat op eene doodkist was geplaatst. Dat standbeeld moest de moeder van dat vijftal voorstellen, Eleonora de Vibero, die vóór den aanvang van het onderzoek gestorven was; in die doodkist lag haar lijk, dat tegelijk met hare kinderen zou worden verbrand. De leden der inquisitie zaten onder een troon en tegenover een altaar, waarop een kruisbeeld en kandelaars waren geplaatst en verder alles, wat noodig was tot het bedienen der mis. Naast het altaar verhief zich een predikstoel, vanwaar Melchior Cano, een ijverig dominicaan, eene rede hield.
Na het eindigen van deze deed de aartsbisschop van Sevilla hunne Koninklijke Hoogheden met eede beloven, dat zij aan de heilige inquisitie en hare dienaren allen bijstand zouden verleenen tegen ketters en afvalligen, en dat zij hunne onderdanen zouden noodzaken om de voorschriften van den Paus te behartigen. Naar de uitspraken van de inquisitie en van de wereldlijke regtbank, welke men voorts aan de opgeroepene gevangenen voorlas, waren alle veroordeeld tot eerloosheid en verbeurdverklaring hunner goederen, daarenboven als Luthersche leeraars en predikers tot ontzet van alle waardigheden en tot den brandstapel: Augustino Cazalla, hofprediker van keizer Karel V, hoewel hij uit schrik voor foltering en dood zijne gevoelens herroepen had, — alsmede zijn broeder, de pastoor Francisco de Vibero Cazalla, die slechts eenmaal door de marteling aan het wankelen werd gebragt en tot het einde toe standvastig bleef, zoodat hij, terwijl zijn broeder Augustino in eene korte toespraak aan zijne lotgenooten vol berouw voor het Roomsch-Katholieke geloof ijverde, op den brandstapel door gebaren zijn afkeer daarvan deed blijken en zonder eenig teeken van smart of rouw den dood te gemoet ging, — verder, desgelijks wegens verspreiding der Luthersche ketterij, hun beider zuster Beatrix, eene non. De overledene moeder, de echtgenoot van den president der rekenkamer, Pedro Cazalla, werd als Luthersgezinde veroordeeld om in beeldtenis te worden verbrand, terwijl om dezelfde reden de priester doctor Alonzo Perez en de advocaat Antonio Herrezuéla tot de vlammen werden verwezen. Daarenboven moesten 4 vrouwen en 5 mannen den brandstapel beklimmen, één als Israëliet en de overige als Luthersgezinden; onder hen waren twee ridders, een regter en de weduwe van een commandeur. Zij, die met berouw hunne dwalingen hadden afgezworen, werden veroordeeld tot levenslange gevangenis en tot het dragen van den san benito; zij waren: de commandeur Pedro Sarmiénto de Roxas, een zoon van den eersten markies van Posa, en zijne echtgenoot, eene hofdame der koningin, — Joannes de Vibero Cazalla, een andere zoon van boven reeds genoemde Eleonora met zijne vrouw en met zijne zuster Constancia, de weduwe van een notaris, — voorts Johannes de Ulloa Pereira, commandeur van de Johannieterorde en bevelvoerend generaal in Duitschland onder Karel V, — de vrouw van den advocaat Herrezuéla, — nog 3 andere vrouwen en één man.
De vonnissen der overigen waren minder gestreng. Nadat deze waren voorgelezen, werden zij, die herroepen hadden, naar den kerker teruggebragt en de ter dood veroordeelden aan de wereldlijke magt overgegeven. Elk van hen werd ruggelings op een ezel geplaatst én onder gewapend geleide buiten de poort gevoerd, alwaar op de geregtsplaats, op gelijken afstand van elkaar, 14 brandstapels zich verhieven. In het midden van eiken brandstapel stond een paal, waaraan het slagtoffer werd vastgebonden. Uit genade werden zij eerst geworgd; alleen Herrezuéla, die van geen herroepen had willen weten, werd levend verbrand en stierf met ondubbelzinnige blijken van verachting jegens zijne vervolgers. Toen men hem aan den paal vasthechtte, werd hem een ijzeren gebit, met stekels voorzien, in den mond gelegd, om hem het verkondigen zijner gevoelens te beletten. — Dat de infant Don Carlos op dien dag een onverzoenlijken haat aan de inquisitie zwoer, is wel eens verzekerd, maar niet door de geschiedenis bevestigd.
Sedert de laatste helft der voorgaande eeuw heeft er geene openbare en plegtige teregtstelling van ketters meer plaats gevonden. Het schitterendst auto da Fé is voorgevallen in het jaar 1680 te Madrid onder de regering van Karel II. Intusschen heeft er de inquisitie hare vervolgingen voortgezet tot in de 19de eeuw toe, met onderscheid, dat de uitvoering der doodvonnissen doorgaans binnen de muren van het inquisitiegebouw geschiedde. In Spanje zijn van 1481 tot 1808, naar men meldt, 34658 menschen op die wijze openlijk of in het geheim om het leven gebragt, 288214 tot levenslange gevangenis veroordeeld en 18040 in beeldtenis verbrand. Rekent men de vorige eeuwen er bij, dan zijn er welligt een half millioen familiën door geloofsvervolgingen uitgeroeid. Let men voorts op andere Roomsch-Katholieke landen, vooral op Portugal, waar gedurende zijne vereeniging met Spanje de auto da Fé’s zeer in zwang waren, op Italië, Sicilië, Sardinië, Malta, Frankrijk, de Nederlanden, Mexico en Zuid- Amerika, dan wordt het vermelde cijfer veel aanzienlijken In Spanje zijn nog in de jaren 1700—1746 niet minder dan 5600 menschen als ketters verbrand, doch het schijnt, dat het laatste geval van dien aard zich in 1781 heeft voorgedaan. Napoleon I heeft in 1808 de inquisitie opgeheven. Wél werd zij in 1814 door Ferdinand VII nogmaals ingevoerd, doch in 1820 ook weder afgeschaft. Toch is op den 31sten Julij 1826 te Valencia een liberale onderwijzer, Ripollo genaamd, als ketter met alle vormen van een auto da Fé gedood.