Wij kennen twee merkwaardige personen van dien naam:
In de eerste plaats een Grieksch geneesheer te Rome. Hij was geboortig van Brusa in Bithynië en leefde tegen het einde der tweede en den aanvang der eerste eeuw vóór Chr.
Hij was de stichter der methodieke school, die langer dan 3 eeuwen een groot aanzien genoot. Van zijn vroegsten levensloop is niets bekend. Hij was als geneesheer werkzaam in onderscheidene steden, zooals te Parium in Mysië, te Athene en aan den Hellespont, en toen hij zich te Rome vestigde, hadden Grieksche taal en wetenschap er reeds ingang gevonden bij de voornaamsten.
Behalve Archágathus, die gedurende den tweeden Punischen oorlog Rome tot verblijfplaats koos, was nog geen Grieksch geneesheer van naam aldaar verschenen. Toen kwam er Asclépiades, die door zijne wijsgeerige vorming, zijne welsprekendheid en zijne kennis niet weinig opzien baarde.
Vooral verwierf hij grooten roem door een schijndood meisje, dat men juist op den brandstapel wilde leggen, aan den dood te ontrukken. Hij stond in hooge achting bij de meestgevierde mannen van zijn tijd, bij Cicero, Crassus enz. Koning Mithridátes noodigde hem onder schitterende aanbiedingen aan zijn hof, maar Asclépiades bleef te Rome.
Volgens een berigt van Plinius is hij in hoogen ouderdom van een trap gevallen en aan de gevolgen van dat onheil overleden. Volgens zijne leer bestaat het menschelijk ligchaam uit grove en fijne deeltjes (atomen). De eerste vormen holten, kanalen, poriën enz., waarin zich de laatste bewegen. Geschiedt dit naar eisch, dan is het ligchaam gezond, maar elke belemmering dier beweging is de oorzaak van ziekte.
Zulk eene belemmering kan ontstaan door vernaauwing en door verwijding dier kanalen, of door een vertraagden gang der fijne deeltjes, als zij te overvloedig voorhanden zijn, of ook door de overmatige snelheid hunner beweging. Hij verwierp dus de vroegere voorstelling van ziekeiijke sappen, en schreef ter herstelling der gestoorde beweging doorgaans diaetetische middelen voor, zich bepalende tot onthouding van spijs en drank, tot wrijvingen, lavementen, baden en het nemen van beweging.
Met groote omzigtigheid deed hij aderlatingen, — het gebruik van braak- en purgeermiddelen keurde hij af, — en bij acute ziekten liet hij de patiënten honger en dorst lijden en ook wel koud water drinken, bijvoorbeeld bij hevige diarrhée. Zijne kennis van de hardnekkige tusschenpoozende koortsen, die aan de Tiber heerschen, van de waterzucht, van de tracheotomie of de opening van de luchtpijp bij croup enz., is zeer merkwaardig.
Zijne geschriften zijn, met uitzondering van eenige fragmenten, alle verloren gegaan.
Voorts kennen wij in de tweede plaats Asclépiades van Samos, een Grieksch dichter. Hij was een zoon van Sicelus en wordt om die reden ook wel Sicelides genoemd. Hij leefde in den tijd van Theócritus, schoon hij iets ouder was dan deze, en hem worden 39 épigrammen, meest van erotischen inhoud, in de Grieksche anthologie toegekend Niet onwaarschijnlijk is het echter, dat zij gedeeltelijk van anderen afkomstig zijn.
Naar heul is het asclépiadisch vers genoemd, dat met een spondaeus begint en voorts uit 2 of 3 choriamben (voeten van vier lettergrepen) en een sluitenden iambus of pyrrhichius bestaat, op de volgende wijze:Die maat wordt met goed gevolg voor lierzangen gebruikt. Als voorbeeld noemen wij de Ode van Horatius (I, 1):
Maecenas atavis edite regibus.
In Duitschland heeft onder anderen Klopstock van die maat gebruik gemaakt.