Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 11-01-2018

Aronskelken

betekenis & definitie

Aronskelken (Aroïdeën) vormen eene familie der eenzaadlobbige gewassen, die zich onderscheiden door groote, pijl- of hartvormige, soms ook handvormige bladeren en door een vleezige bloeikolf. De bloemen van deze zijn één- of tweeslachtig. Een bloemdek ontbreekt nagenoeg bij alle soorten, en de bloeikolf is doorgaans omgeven door eene vliezige scheede.

Onderscheidene aronskelken, vooral de colocasiasoorten, bezitten veel sap. Bij de aronskelken heeft men de merkwaardige eigenschap waargenomen, dat er zich bij het bloeijen warmte ontwikkelt in de bloemscheede. De meeste warmte ontwaart men bij het openspringen der helmknopjes. Aanmerkelijk is de hoeveelheid water, die door sommige aronskelken wordt afgescheiden. Men zegt, dat eene Caladium destillatorium Williams uit de opening van eene sleuf, die langs den rand van haar blad loopt, in één nacht eene halve pint water laat wegvloeijen. Ook uit de bladpunten der colocasiasoorten worden groote hoeveelheden water afgescheiden.

De meeste soorten dezer familie behooren in de keerkringslanden te huis. Men vindt er in alle werelddeelen, en zij strekken zich noordwaarts uit tot 64°. In de warme gedeelten van Amerika groeijen zij, volgens het getuigenis van von Humboldt, vooral op de lagere gebergten tot eene hoogte van 400 tot 500 Ned. el, en in het Andesgebergte klimmen zij tot 2800 Ned. el. Bijna alle soorten bezitten een scherp en bijtend sap. Wèl worden de bladeren van Alocasia indica S. (Arum indicum Roxb.) in Oost-Indië, en de spruiten van Xanthosoma sagittaefolium S. op de Antillen als salade gegeten, maar dan zijn die scherpe sappen eerst door afkoken verwijderd. In Oost-Indië gebruikt men worteltakken van Amorphophallus orixensis zelfs als trekpleisters.

In zeer kwaden reuk staat het sap van Dieffenbachia Seguina S., een heestergewas met lancetvormige bladeren, wier stelen wit en groen gemarmerd zijn. Zij groeit op de Caraïbische eilanden en draagt er den naam van dumb cane (stok der stommen). Wanneer iemand er een stuk van kaauwt, dan zwelt zijne tong op en hij kan niet meer spreken. Een Engelsche tuinman stak toevallig een stuk dezer plant in den mond, en zijne tong werd zoo dik, dat zij de geheele mondholte vulde; dagen aaneen leed hij vreeselijke pijnen. De versche wortelstok van Colocasia Himalayensis Boyle wordt beschouwd als een uitmuntend zweetmiddel. In Bengalen gebruikt men de bloeikolf van Scindapsus officinalis S. tegen de wormen. De prikkelende werking van calmus (Acorus Calamus L.) is bekend. Tornelia fragrans Gutier (Monstera Lennea C. Koch) levert sappige, geurige bessen, die, wat den smaak betreft, op aardbeziën en ananassen gelijken. Ook worden de zaden gegeten van Orontium aquaticum L., eene Noord-Amerikaansche plant met langgesteelde, eivormige bladeren, en die van Arisarum Chamissonis S. Van verscheidene soorten gebruikt men het zetmeel tot voedsel.

In den jongsten tijd heeft men zich op het kweeken van aronskelken sterk toegelegd, omdat zij prachtige bladeren dragen. De schoonste verzameling van deze gewassen vindt men te Schönbrunn bij Weenen.

Tot de geslachten dezer familie behooren:

Het geslacht Arum L. Zoodra bij zijne soorten het bloeijen geëindigd is, verwelkt de trompetvormige scheede. Deze is van onderen eenigzins zamengerold en wordt naar boven allengs wijder, de bloeikolf omsluitend. Tot dit geslacht behoort de kalfsvoet (A. maculatum L.) met eene groenachtiggele bloemscheede, die de knodsvormige bloeikolf als een peperhuis omgeeft, en met pijlvormige, groene, somtijds bruingevlekte bladeren. Zij groeit gaarne in de schaduw tusschen het kreupelhout en draagt een knobbeligen wortelstok. Is de vrucht rijp, dan vindt men niets anders dan een steel, die van boven met roode bessen is bezet (fig. 1 c). Men ziet in fig. 1 a de plant op 1/4 der natuurlijke grootte en in b de bloeikolf, ontdaan van de scheede. De geheele plant is vol scherp sap, en de knol doet ons bij het kaauwen aan Spaansche peper denken. Het nuttigen daarvan veroorzaakt braking, koliek, kramp en ontsteking. Orfila deed eenige honden versche knollen van A. maculatum eten, — zij stierven na verloop van 24 tot 36 uren. De wortelstok werd vroeger gebruikt als een purgérend en als een blaartrekkend middel. Men kan het zetmeel door het uit te wasschen gemakkelijk bruikbaar maken.Arum maculatumHet geslacht Richardia Kunth. Bij zijne soorten verwelkt reeds vroegtijdig de scheede, die de bloeikolf omhult. Deze draagt aan het benedenste gedeelte vrouwelijke bloemen. De helmknopjes staan aan den top en laten het stuifmeel uit poriën ontsnappen.

Richardia africana Kunth (Calla aethiopica L.) heeft een dikken onderaardschen stam. Hare hooge bladeren bezitten pijlvormige, groene bladschijven. De witachtiggele bloemscheede spreidt zich uit en is van boven met eene punt voorzien. Deze plant groeit aan de Kaap de Goede Hoop op vochtige plaatsen en is bij ons eene geliefkoosde sierplant. Heeft men ze in een pot, dan moet men ze in den herfst en winter laten rusten en door gebrek aan water tot een diepen slaap noodzaken. In het voorjaar plaatse men er een bak met water onder. Men kan haar met Papyrus, Thalia, Strelitzia enz. des zomers langs den rand van een vijver plaatsen, waar zij eene fraaije vertooning maakt. Daar de gewone soort overbekend is, geven wij hier (fig. 2) eene afbeelding van Richardia albomaculata, wier scheede van binnen blaauwachtig is, en wier bladeren met witte vlekken zijn versierd. Men ziet hier 2 scheeden en een blad op 1/5 der natuurlijke grootte, en in a een bloeikolf.Richardia africanaHet geslacht Caladium Vent. Dit heeft eene blijvende scheede, onder aan de kolf vruchtknoppen en van boven mannelijke bloemen. Het telt onderscheidene soorten met ongemeen fraaije bladeren. Deze ontspruiten uit de knollen, welke des winters rusten, en die bladeren zijn vaak rood of wit geaderd of gevlekt. Barraquin heeft een groot aantal dergelijke soorten ontdekt aan den oever van de Amazonenrivier. Wij geven hierbij eene afbeelding van de schoone Caladium argyrites Lem. op 1/4 der natuurlijke grootte (fig. 3). Het valt den bloemkweekers niet moeijelijk, er in korten tijd eene groote menigte te bekomen, daar zij zich met verbazende snelheid door den tuin verspreiden.Caladium

< >