Appropriatie-clausule of benaderings-besluit was eene leus van de partij van vooruitgang in Engeland. Tijdens het Whigministerie van graaf Grey deed de kanselier der schatkist, lord Althorp, later graaf Spencer, in Junij 1883 aan het Parlement het voorstel, om de kerkelijke belasting in Ierland — eene grief der R. Katholieken aldaar — af te schaffen en er aan de Anglicaansche kerk de noodige middelen te bezorgen door het aantal bisdommen en de bezoldiging der bisschoppen te beperken, de bisschoppelijke landerijen in erfpacht te geven en van de inkomsten der goederen van de lagere geestelijkheid eene belasting te heffen van 7 procent.
Bij dit wetsontwerp was eene clausule gevoegd, dat het overschot der alzoo verkregen gelden ten voordeele zou komen van de rijksschatkist. Men zocht dit te verdedigen door de bewering, dat die voordeelen, door het overleg van den Staat ontstaan, ook regtmatig aan dezen toekwamen. De Tories daarentegen hielden vol, dat alles, wat van kerkelijke goederen afkomstig was, ook ten behoeve der heerschende kerk moest worden gebruikt, vooral in Ierland, waar vele geestelijken eene geringe bezoldiging genoten, — dat de Staat iets wilde benaderen (appropriéren), wat hem niet toekwam, — en eindelijk dat zulk een stelsel op kerkroof zou uitloopen.
Toen de ministers de clausule vrijwillig lieten varen, uit vrees, dat anders de Iersche reformbill, waartoe zij behoorde , niet zou worden aangenomen, werd zij in 1834 wederom opgevat en ter tafel gebragt door het parlementslid Ward. Deze drong aan op vermindering van het aantal Protestantsche geestelijken in verhouding tot de bevolking en hij verlangde tevens, dat de hierdoor verkregene besparing aangewend zou worden tot uitbreiding van het volksonderwijs. Wél werd dit voorstel in het Lagerhuis verworpen, maar tevens eene commissie benoemd, om den toestand van de Kerk en van het onderwijs te onderzoeken, waardoor het beginsel van Ward, dat de Staat over de Kerk beschikken kon, bevestigd werd. De ministers, die van een ander gevoelen waren, namelijk Stanley, sir James Graham, de hertog van Richmond en graaf Ripon, legden hunne portefeuilles neder. De commissie sloeg nu de handen aan het werk, en de zaak zelve bleef wachten op haar rapport. In November 1834 trad het ministerie Melbourne af en werd door een Tory-ministerie onder Peel en Wellington vervangen. Na de opening van het Parlement, in Februari) des volgenden jaars, wist de leider der oppositie in het Lagerhuis, Joh. Russell, voormalig lid van het Whig-ministerie, het zoo ver te brengen, dat genoemd Huis de clausule aannam met 285 tegen 268 stemmen, zoodat het overschot der inkomsten van bisschoppelijke goederen in Ierland ten behoeve van het volksonderwijs zou worden gebruikt.
Nu viel het Tory-ministerie, en lord Melbourne kwam ten tweeden male aan het hoofd der zaken. Tot in den herfst van 1841 hield hij de teugels van het bestuur in handen. Nu kwam telkens bij elk voorstel der Whigs tot afschaffing der tienden in Ierland de clausule voor, dat omstreeks 1/ der inkomsten van de Protestantsche geestelijkheid in Ie rand ten voordeele zou komen van het algemeen opvoedingsfonds der R. Katholieken. Die clausule werd telkens in het Lagerhuis aangenomen, maar ook evenzoo vaak werden in het Hoogerhuis, waar de Tories de groote meerderheid vormden, dergelijke voorstellen met die clausule verworpen. De hervorming van den kerkelijken toestand in Ierland, gelijk die in 1869 onder het ministerie Gladstone is tot stand gekomen, heeft aan dien strijd een einde gemaakt (zie Anglicaansche Kerk).