Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-01-2018

Anjelier

betekenis & definitie

Anjelier (dianthus L.) is de naam van een plantengeslacht, dat tot de familie der sileneën behoort. De bloemkelken dier planten zijn aan den voet geschubd en de bloemkroonen bestaan uit vijf langgenagelde bloembladen. Zij hebben 10 meeldraden en 2 stijlen. De zaaddoos is rolrond en springt aan den top met 4 tanden open.

De kopvormende anjelier (d. prolifer L.) is eene algemeen verspreide éénjarige plant, die op dorre plaatsen, ook in ons Vaderland, groeit. Haar stengel is van onderen rond en van boven hoekig, en de bladen zijn lijnvormig. De baardanjelier (d. barbatus L.) is een blijvend gewas met een dunnen, vertakten, veelstengeligen wortelstok. De stengels worden 7 Ned. palm hoog. De bladen zijn lancetvormig, en de bloeiwijze is bundelvormig. Zij groeit in het zuiden van Europa. De duizendschoon-anjelier (d. armeria L.) is 3 Ned. palm hoog en heeft zachtbehaarde, lijnvormige, puntige bladen en bundelvormig zamengedrongene bloemen. Men vindt haar in geheel Europa, en ook in ons Land, bepaaldelijk in Gelderland. De gevlekte anjelier (d. deltoïdes L.) is een klein plantje met alleenstaande bloemen, op wier bladen eene V-vormige purperen lijn geteekend staat. Ook deze is algemeen verspreid en in ons Land te vinden. Fraai is de gewone tuin-anjelier (d. caryophyllys), prachtig de Chinesche anjelier (d. sinensis L.), vooral de verscheidenheid, die den naam draagt van d. sinensis Hedwigii, alsmede eene andere verscheidenheid, d. sinensis laciniatus.

Wij geven eene afbeelding van d. sin. Hedwigii in a., van d. sin. laciniatus in b., van eene wilde d. caorophyllus in c. en van d. car souvenir de la Malmaison in d., alle op 1/3 der natuurlijke grootte.AnjelierenWanneer men anjelieren door zaad wil kweeken, neemt men de zaden van de eerste bloemen der fraaiste soorten. Men zaait ze in een wél toebereiden bodem, die uit teel- en tuinaarde, koemest en zand bestaat. Men legt de zaden onder eene dunne aardlaag en houdt deze middelmatig vochtig. Dit geschiedt in potten of in bakken in het midden van de lente. Wanneer de planten zich ontwikkeld hebben, plaatst men ze op een afstand van een paar palm van elkaâr; men volbrengt dit werk op een dag met een bewolkten hemel. De planten, die zich boven de overige onderscheiden, worden gewoonlijk in potten overgeplant. Men houdt ze des winters vrij van vorst en geeft ze niet te veel water. Plaatst men ze bij den aanvang des jaars in een warm vertrek, dan bloeijen zij reeds vroeg in het voorjaar. De fraaiste planten vermenigvuldigt men gewoonlijk door afleggers. Als men een takje gedeeltelijk met aarde bedekt, ontspruiten er bijwortels na verloop van 4 of 5 weken, waarna men het van de moederplant kan scheiden.

< >