Almagro (Diego d’) Spaansch stadhouder in Peru, had zijn naam ontvangen van de stad, in wier nabijheid hij in 1464 was te vondeling gelegd. Hij koos de krjjgsmansloopbaan, onderscheidde zich door voortreffelijke eigenschappen en werd, na de ontdekking van Amerika, bevangen door den lust om in de Nieuwe Wereld fortuin te zoeken. Met Francisco Pizarro en Fernando de Luque beraamde hij het plan, om van Panama in het westen van Amerika door te dringen. Zij begaven zich eerst op verkenning derwaarts en keerden toen naar Spanje terug, om de noodige volmagt van den Koning te verwerven.
Dit gelukte, en Pizarro spoedde zich met eene kleine magt naar Peru, werwaarts Almagro hem in December 1532 met eenige hulptroepen volgde. De inboorlingen sidderden er voor de geharnaste mannen, die van vuurwapenen waren voorzien en alzoo over den donder en bliksem schenen te kunnen beschikken. Na den dood van den rampspoedigen inca Athahualpa werd geheel zijn rijk veroverd en Pizarro tot onderkoning uitgeroepen. Almagro verkreeg in 1534 van den Koning het stadhouders-ambt over een aanzienlijk gebied buiten de zuidelijke grenzen van het rijk van Pizarro. Deze laatste zocht hem uit nijd in een ongunstig daglicht te plaatsen bij het Hof, en de verdeeldheid tusschen de beide togtgenooten over Cuzco, den zetel der incas, verhief zich weldra tot een openlijken oorlog. Deze werd bijgelegd door een verdrag, waarin bepaald werd, dat Almagro zijn gebied naar het zuiden zou uitbreiden. Hij rukte op met 570 woeste avonturiers en overschreed de grenzen van Chili. Schoon hij hier na het verbrijzelen van een geduchten tegenstand overwinnaar bleef, bevond hij zich weldra in een gevaarlijken toestand, omdat inmiddels in Peru een opstand was uitgebarsten. Tegelijk met deze noodlottige tijding ontving Almagro een koninklijk patent, waardoor hij tot stadhouder van Chili en Cuzco verheven werd. IJlings trok hij over de Andes naar Cuzco terug, maar vond er deze stad door de inboorlingen belegerd en in het naauw gebragt. Hij was te zwak voor een beslissenden slag, maar poogde door onderhandelingen den tijd te rekken. Inmiddels werd hij door de mannen van Peru overvallen, maar de Spanjaarden wreekten zich over hunne trouweloosheid en behaalden eene volkomene zegepraal. Nu echter wilden de broeders van Pizarro, die in Cuzco bevel voerden, den dapperen Almagro er niet binnen laten. Deze veroverde de stad door list en trok vervolgens Alonzo de Alvorado te gemoet, die door Pizarro tegen hem was afgezonden. Hij overviel zijn vijand in 1537 en nam hem en het grootste gedeelte van zijn leger gevangen. Thans had Almagro den vijandelijken Pizarro gemakkelijk kunnen doen vallen, maar hij wilde niet voor een oproermaker worden gehouden en sloot een wapenstilstand met de bepaling, dat de Koning van Spanje uitspraak zou doen over hun geschil. Intusschen waren Alvorado en één der broeders van Pizarro uit Cuzco ontsnapt, en Almagro schonk aan den tweeden de vrijheid.
Pizarro kon echter niet rusten. Hij deed eene uitgelezene schaar van 700 man onder aanvoering van zijne beide broeders naar Cuzco oprukken, want hij wist dat de moedige Almagro aan het krankbed gekluisterd was. Laatstgenoemde had slechts 500 Europesche soldaten ter zijner beschikking. Hij liet zich bij den aanvang van den slag, ziek als hij was, op eene draagbaar op een heuvel plaatsen , en toen zijn onderbevelhebber het onderspit moest delven, viel hij, van de dragers verlaten, in de handen van den vijand. Deze bragt hem naar Lima, waar de 75-jarige grijsaard, door Pizarro van hoogverraad beschuldigd, in de gevangenis geworgd en vervolgens onthoofd werd. Zijn zoon Diégo d’Almagro nam bloedige wraak; hij bestormde het paleis van Pizarro en vermoordde dezen wreedaard (1541). Wel liet hij zich uitroepen tot kapitein-generaal van Peru, maar de aanhangers van Pizarro kwamen in verzet. Te midden dier verdeeldheden verscheen de opperregter Vaca de Gastro met den last des Konings om den vrede te herstellen. Diégo, in Cuzco genesteld, wilde zich niet onder-werpen. Hij werd echter na het verlies van een bloedigen veldslag door de soldaten van de Castro gevangen genomen en moest met 40 zijner aanhangers het schavot beklimmen.