(De) Achajers vormden een der vier hoofdstammen van het Grieksche volk en waren, volgens de overlevering, afkomstig van Achaeus, een zoon van Xuthus en kleinzoon van Hellen. Eerst waren zij in Thessalië gevestigd, maar van hier trokken zij naar den Peloponnesus (Morea), dien zij allengs geheel innamen met uitzondering van Arcadië, waar de Pelasgers, en Aegialea, waar de Ioniërs zich bevonden. Ten tijde van den Trojaanschen oorlog had het vorstenhuis der Achajers — dat der Pelopiden — een overwegenden invloed in geheel Griekenland.
Toen (omstreeks het jaar 1100 vóór Chr.) de Doriërs, aangevoerd door de Heracliden, over de landengte van Corinthe den Peloponnesus binnendrongen, versloegen zij de Achajers, en van deze trok een gedeelte over Boeotie naar de kusten van Klein-Azië, terwijl een ander gedeelte, onder bevel van Tisamenus, den zoon van Orestes, met kracht van wapenen zich van Aegialea meester maakte, dit land Achaja noemde en de 12 Ionische steden Pellene, Aegina, Aegae, Bura, Helice, Aegium, Rhypes, Patrae, Pharae, Olenus, Dyme en Tritaea in Achaeïsche steden herschiep.
Dit land met zijne twaalf steden of staten was eene smalle strook, in het noordelijk gedeelte van den Peloponnesus, dus bij de landengte gelegen, en had van zijne hoofdstad Aegium den naam van Aegialos of Aegialea ontvangen. Het rijst van de zee af langzamerhand omhoog tot aan het Arcadische grensgebergte, waar zich de Cyllene (2300 el) en de Erymanthus verheffen. De bergen zijn er met donkere wouden bedekt, maar digt bij de kust groeit er op een zeer vruchtbaren bodem kostelijk graan, terwijl de wijnstok en olijfboom er welig tieren. Ten tijde der Romeinen gaf men den naam van Achaja aan geheel Griekenland met uitzondering van Thessalië. Thans vormt het in Griekenland de meest noordwestelijk gelegene provincie van het schiereiland Morea met Patras als hoofdstad.
In dat land vestigde zich, zoo als wij straks zeiden, een gedeelte der Achajers. Deze werden door Tisamenus en twee afstammelingen geregeerd tot na den dood van Ogyges. Toen voerde men eene volksregering in. De twaalf vermelde steden vormden het Achaeïsch verbond en vierden jaarlijks het feest van Poseidon (Neptunus) nabij Helice. Omringd door hunne bergen, bleven zij bevrijd van nagenoeg alle Grieksche oorlogen, bewaarden hunne onafhankelijkheid en zonden hunne overtollige bevolking naar volkplantingen in Beneden-Italië. Twee hunner steden, Bura en Helice, zonken door eene aardbeving (373 vóór Chr.) in den schoot der golven. Bij Chaeronea streden ook de Achajers het laatst voor de vrijheid van Griekenland. Daarna zuchtten zij onder de Macedonische heerschappij. Deze was ondragelijk voor het krachtige volk; het verjoeg de vreemde bezetting, en vier steden, waarbij zich later de overige voegden, met uitzondering van het lafhartige Olenus, vernieuwden het oude Achaeïsch verbond. Dit werd krachtig, toen Aratus, de bevrijder van zijne vaderstad Sicyon, door zijn beleid en moed nagenoeg geheel Griekenland overreedde, om het juk der Macedoniërs af te schudden en zich met het Achaeïsch verbond te vereenigen (251 vóór Chr.). Hierdoor werd Griekenland magtig en groot. Het bestond uit een aantal zelfstandige, maar voor gemeenschappelijke aangelegenheden naauw verbondene gemeenebesten. Al de gemeenebestelijke staten van het Verbond hadden gelijke regten. Ook het Verbond zelf was op eene republikeinsche leest geschoeid. De uitvoerende magt was gesteld in de handen eener permanente Bondscommissie, maar alle wetten gingen uit van de bondsvergaderingen, die tweemaal ’sjaars bij Aegium gehouden werden. Alle burgers, die den 30jarigen ouderdom bereikt hadden, waren stemgeregtigd. Bovenvermelde commissie was belast met de voorbereiding van alle werkzaamheden, en haar voorzitter, in de algemeene bondsvergadering gekozen, had eene zeer beperkte magt en eene groote verantwoordelijkheid. Over het bondsleger was een veldheer gesteld, die voor zaken van oorlog eene bondsvergadering beleggen kon, terwijl dit overigens aan tien demiurgen was toevertrouwd.
Griekenland scheen door dat Verbond vernieuwd en verjeugdigd, en het had zich ongetwijfeld in eene grootsche toekomst mogen verblijden, indien het al de staten van den Peloponnesus daarin had mogen opnemen. Sparta, Elis en Aetolië kwamen in verzet en voerden zelfs oorlog tegen het Achaeïsch Verbond. Zijn veldheer Aratus, bij herhaling geslagen, was dwaas genoeg, om den bijstand te vragen der Macedoniërs. Deze erfvijanden der Grieken snelden ter hulp onder aanvoering van Antigonus Doson, die volgens de gestelde voorwaarde Corinthe in bezit nam. Nu werd, wel is waar, in den slag bij Sel-lasia (221 vóór Chr.) de trots van Sparta vernederd, maar de staten van het Achaeïsch Verbond waren met de nabijgelegene afhankelijk geworden van Macedonië. Toen de Aetoliërs na den dood van Antigonus Doson de vijandelijkheden vernieuwden, werden door de Achajers, op raad van Aratus, al weder de Macedoniërs ingeroepen. Deze behandelden dien veldheer met verachting en sloten vrede met de Aetoliërs, waarna Aratus door vergif om het leven kwam (213 vóór Chr.).
De Achajers waren nu weder geheel en al van de Macedoniërs afhankelijk en moesten deel nemen aan hunnen oorlog tegen de Romeinen. Eene flikkering van den vroegeren glans verspreidde zich over hun Verbond, toen Philopoemen uit Megalopolis door eene gelukkige keuze met de waardigheid van aanvoerder van het bondsleger werd bekleed. Sparta bezweek in den slag van Mantinea, en zijn tyran Machanidas werd door Philopoemen zelven gedood. In het jaar 198 vóór Chr. barstte de tweede Macedonische oorlog uit. Ditmaal stonden de Achajers aan de zijde der Romeinen. Deze erkenden aanvankelijk de onafhankelijkheid van het Achaeïsch verbond. Doch Romeinsche zendelingen stookten onrust in Aehaja, — een Romeinsch afgezant werd er door het opgewonden volk beleedigd, en Rome zond een leger derwaarts onder aanvoering van C. Mummius. De consul Q. Caecilius Metellus, die zich in Macedonië bevond, deed nog eene poging om met de Achajers een vreedzaam verdrag te sluiten, maar te vergeefs. Intusschen nam de bondsveldheer Critolaus Bij de nadering van Metellus de vlugt.en werd door dezen bij Scarphaea achterhaald en geslagen. Diaeus, de bondsveldheer van het vorige jaar, stelde wel is waar zijn leger bij Corinthe tegenover Mummius in slagorde, maar hij moest (146 vóór Chr.) het onderspit delven voor de overmagt der Romeinen. Deze bestormden en verwoestten daarna de stad Corinthe en veranderden Aehaja in een Romeinsch wingewest van dien naam.