houden - Werkwoord
1. (ov) niet laten varen, het bezit ervan niet verliezen
♢ Hij hield het huis, maar zij kreeg de kinderen bij de echtscheiding.
2. huisdieren verzorgen
♢ Piet hield kleurkanaries.
3. het ~ met een verhouding hebben met iemand
♢ Hij hield het met zijn dienstmeid.
4. ~ van liefhebben, liefde voelen voor iemand
♢ Hij hield heel veel van haar.
5. het ~ op concluderen tot iets
♢ De politie hield het op een inbraak, maar later bleek dit onjuist.
6. (refl) zich ~: de schijn aannemen van wat genoemd wordt
Woordherkomst
Afkomstig van *holden old => oud met verlies van de l in de tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord
Synoniemen
[1] bestendigen, continueren, doorgaan, voortduren
Gepubliceerd op 04-12-2017
houden
betekenis & definitie