De in de W.I. Koloniën voorkomende, al of niet gebruikte vezelstoffen, afkomstig van in het wild groeiende of gekweekte planten, zijn onder hun onderscheidene hoofden genoemd.
In alphabetische volgorde zijn die planten: Arrabidaea inaequalis, Asclepias nivea, Astrocaryum segregatum, Bromelia pinguin, Carludovica palmata, Ceiba pentandra, Cyperus giganteus, Desmoncus polyacanthos, Eschweilera longipes (waarvan ter plaatse niet is vermeld dat ze een sterke vezel levert), Hibiscus tileaceus, Ischnosiphon gracile, Katoen, Kokos, Mauritia flexuosa, Montrichardia arborescens, Pita, Rameh, Sisal en Tillandsia usneoides. Uit den schijnstam van de Gros-Michel-bacove is een vezel van goede hoedanigheid gewonnen; maar nu de cultuur van deze plant is opgegeven, heeft zulks thans voor de kolonie geen beteekenis.Zonder twijfel zijn er in de wouden nog tal van planten, die bruikbare vezelstoffen zouden kunnen opleveren.
Van vezelstoffen uit het dierenrijk valt alleen te noemen de wol, die op de Nederl. Antillen van de schapen verkregen wordt.
De zijdewormteelt is meermalen beproefd en reeds door Van Aerssen, die in een brief van 10 Aug. 1685 aan Directeuren der Societeit mededeelde, dat door hem geplante moerbezieboomen in minder dan zes maanden dikker dan een ‘zwaar mans-been’ en ten minste acht voeten hoog geworden waren en die tevens verzocht om toezending van een weinig eieren van zijwormen tot een proef in een looden doos verpakt en, bij occasie, van een half dozijn zwarte moerbezieboomen. Het is niet bekend hoe de proef is afgeloopen. In de vijftiger jaren der vorige eeuw is zij herhaald door een inwoner van Paramaribo, A.M. Coster, op een terrein in de voorstad Combé; de proef mislukte.
Litt. Dr. D. de Loos. Voortbrengselen van Nederl. West Indië, Kol. Museum te Haarlem 1888; C.J. Hering, Overz. v.d.
Cultuurgewassen en Boschproducten in verband met Nijverheid en Handel in de Kol. Suriname, Paramaribo, 1902.