vulkanisch puin, als mortel bij metselwerk gebruikt, in vroeger jaren een vrij belangrijk uitvoerproduct van St. Eustatius, dat in geheel West-Indië een zeer goeden naam had; van heinde en ver kwamen schepen om dit product van het eiland te halen, hetgeen aanleiding gaf om in 1804 een recht van uitvoer van 25 cent per vat te heffen.
De uitgebreide vestingwerken op Curaçao, waarvan de bouw in 1827 is aangevangen (zie KRIJGSMACHT) zijn, na een voorafgaand onderzoek naar de deugdelijkheid van deze trasspecie door de met de werken belaste genie-officieren, daarmede gemetseld. In 1845 werden 10.000 vaten naar Porto-Rico verscheept tot het bouwen van een droogdok. In dien tijd bracht de tras van St. Eustatius in Demerary ƒ15 Ned. ct. per vat op. De deugdelijkheid van het materiaal blijkt ook uit de stevigheid van de eertijds daarmede gemetselde gebouwen op St. Eustatius, die weerstand hebben geboden aan orkanen en aardbevingen.
In een belangrijke nota van A.H. Bisschop Grevelink, toen maals Secretaris van het eiland, dd. 14 Jan. 1845 (T.A.G. 1885) worden de redenen opgesomd waarom de goede naam van de Statiaansche trasspecie verloren is gegaan. (Zie ook A.R. Blommendal, Korte Aant. over het eil. St. Eustatius, T.A.G. 1876). G.
Duyfjes deelt in Kol. Verslag Curaçao 1910, Bijl. S mede, dat het onderzoek van de tras ongunstige uitkomsten heeft gegeven. Een nader onderzoek, aan de hand van Bisschop Grevelink's mededeelingen omtrent de oude bereidingswijze, is aan te bevelen.In het Kol. Versl. Curaçao 1911, Bijl. S doet Duyfjes eenige mededeelingen over de tras, gevonden op de plantage Koraal Tabak op Curaçao.