N.E. Witte leem.
Bij de godsdienstige gebruiken der Boschnegers speelt de pimba een groote rol. Het woord en het gebruik zijn uit Afrika medegekomen. (Kongo: pemba = wit zijn, mbundupemba = gips; Duala: pemba = witte leem, krijt, enz.). Bij hunne ritueele plechtigheden en dansen bestrijken zij zich daarmede voorhoofd en borst of een grooter deel van het lichaam, bestrooien daarmede de trommen en besmeren het hoofd van den tromspeler of van een der toeschouwers. (De Goeje, Verslag der Toemoekhoemak-expeditie). In hun afgodshuisjes staan allerlei ruwgesneden houten beelden en andere voorwerpen met pimba bestreken en kommen, borden of kalebassen met klompen pimba. De hutten worden er soms mee besmeerd; evenzoo zwaarzieken en, bij sterfgevallen, de nabestaanden. Even als in verschillende streken van Afrika verzekert de pimba een voorspoedige reis, geluk in de liefde en een lang leven. (Zie ook BLOEDS-EED).
Moet iets aan het licht gebracht worden, dan wordt een plank, waarop een klomp pimba, door twee mannen op het hoofd het dorp rondgedragen; de priester richt vragen tot de als godheid beschouwde pimba; deze doet de dragers bevestigend of ontkennend knikken. H.G. Schneider, Die Buschneger Surinames, Herrnhut 1893 meent dat aan het algemeene gebruik van pimba te gronde zou liggen de behoefte ‘das Dunkle, Befleckte, Unheilige, licht, rein and tadellos zu machen’, een verklaring die niet velen zal bevredigen. (Zie ook Prof. Dr. W. Joest, Ethnogr. und Verwandtes aus Guayana, 1893 en Hugo Schuchardt, Die Sprache der Saramakkaneger in Surinam, Amst. 1914).