Spix. Een mooi geteekend kikvorschje, tot de familie der Dendrobatidae behoorende, is donker van kleur met 2 gele strepen op iedere zijde, één van de punt van den snuit over het oog loopende strekt zich uit tot aan de liesstreek, eene tweede van onder het oog tot aan den arm.
De zijden van het lichaam, de buik en de onderzijde der ledematen met lichte vlekken. De rug is niet glad maar eenigszins ruw, met kleine oneffenheden; de eerste vinger iets langer dan de tweede.Eene na verwante soort is D. tinctorius Schneid. met gladde huid op den rug, en de eerste vinger niet voorbij de tweede uitstekende. Ook deze soort is aan de bovenzijde donker gekleurd, met breede oranje-vlekken boven op den kop en boven de oogen, welke laatste vlekken zich naar achter toe tot gele strepen verlengen, welke strepen langs de zijden van het lichaam verloopen en midden op den rug samenkomen. Somtijds nog gele dwarsstrepen tusschen de langsstrepen verloopend. Onderzijde blauw geaderd. Zoowel deze soort als ook de vorige, die beide in Suriname voorkomen, varieert somtijds veel in kleur en teekening.
Het merkwaardigste van deze Dendrobates-soorten is de zorg voor de larven, die men bij deze dieren aantreft. Kappler vermeldt van D. trivittatus, door hem meerdere malen in het bosch aangetroffen, dat de larven uit de ondiepe waterplasjes waarin zij geboren werden, naar diepere meer water houdende plassen werden overgebracht door het volwassen dier. Hij schrijft: ‘tot dit doel zet zich de kikvorsch, zooals ik zelf meermalen heb gezien, in den plas, waarna alle larven om hem heenzwemmen en zich zoo aan het oude dier vastzuigen, dat het een gordel draagt van 12-18 jonge, 6 à 7 m.m. groote larven, met welke het dan de reis naar eene andere waterplas voortzet. Of het het mannetje of het wijfje is, dat dit transport bewerkstelligt, weet ik niet.’
Prof. K. Martin meldt in het verslag over zijne Surinaamsche reis: ‘eenige voeten boven het bijna geheel uitgedroogde bed van eene kleine beek ving ik een exemplaar van Dendrobates trivittatus Spix en met het volwassen dier tegelijk een aantal larven, die zich op hetzelfde vochtige blad bevonden, zonder dat ik ze echter had bemerkt, vóór ik het blad met het oude dier en de larven in de hand hield.’ Hoogstwaarschijnlijk was dit een Dendrobates die bezig was de larven van den eenen plas naar een anderen over te brengen.
Door de Corantijn-Expeditie kwam het Museum van Nat. Historie te Leiden in het bezit van een exemplaar van D. tinctorius Schneid, samen met eene larve dezer soort, waarbij de heer J.F. Hulk, de medicus en zoöloog der expeditie aanteekende: ‘het dier droeg bijgevoegde larve met zich op den rug. Den 2den dag was de larve afgevallen en dood.’ Dit exemplaar van D. tinctorius bleek bij nader onderzoek een mannetje te zijn. D. tinctorius is buitendien nog merkwaardig door het gebruik dat de inwoners van Brazilië van dit dier maken om groene papegaaien geel te verven (van daar de naam: tinctorius). Daartoe worden de vederen op de plaatsen, die men geel wil verven, uitgeplukt en de kale plaatsen met de kikvorsch bestreken; als de nieuwe vederen uitkomen wordt de operatie herhaald. Door de inwerking van de zeer giftige huidafscheiding van Dendrobates schijnen de vederen geel in plaats van groen te worden.
Th. W.v.L.d.J.