Dezen naam droeg in de Middeleeuwen en ook later, in Duitsland vooral, de hoge hofambtenaar, aan wien de uitvaardiging der staatsstukken was opgedragen. In het Latijn werd hij cancellarius genoemd.
Door zijn ambt bezat hij groten invloed. Aan de hoven der oude Duitse keizers werd dit ambt meestal door een hooggeplaatst geestelijke waargenomen.
De aartsbisschop en keurvorst van Mainz verenigde het zelfs voor goed met zijn kerkelijk ambt, waarbij hij den titel aannam van aartskanselier. Hij nam echter het kanselierschap niet zelf waar, doch liet zich door een vice-kanselier, die als minister dienst deed, vertegenwoordigen.Frankrijk kende vroeger ook een kanselier, die daar voor zijn leven werd benoemd en de eerste ambtenaar van den Staat was. Om zijn invloed binnen de perken te houden, plaatste men dan naast hem een zegelbewaarder, die eigenlijk minister van Justitie was.
Engelands staatsbestuur kent nog heden ten dage, behalve de kanseliers, die een plaats in het ministerie bekleden, als b.v. den Chancellor of the Exchequer = den minister van Financiën, den Lord-kanselier, die de eerste ambtenaar van den Staat, lid van den Geheimen Raad, voorzitter van het Hogerhuis, chef van de Staatskanselarij, enz. is. Daar hem bij zijn benoeming, volgens de oude Britse traditie, het staatszegel wordt overhandigd, heet hij ook Grootzegelbewaarder.
Ons Nederlands staatsbestuur kent het kanseliersambt niet, wel de instelling van de „Kanselarij der Nederlandse Orden”, een bestuurstak, die zetelt in het Ministerie van Financiën.