Het gewei van herten, elanden, rendieren, reebokken enz. is een van de mooiste en interessantste natuurlijke sieraden, die in de natuur voorkomen.
Wanneer je in een hertenkamp staat te kijken naar een prachtig edelhert, met zijn lichtbruine fluwelen ogen en zijn zachte vacht als een wit gestippeld tapijtje, dan heb je natuurlijk ook het gewei volop bewonderd. Alleen de mannetjes dragen het en niet alleen als versiering en om de wijfjes te behagen, maar ook om zich zo nodig tegen vijanden te verdedigen.
Een groot, krachtig gewei is een geducht wapen en het bewijs, dat men met een sterk dier te doen heeft. Bij de rendieren dragen ook de wijfjes een gewei.
De groei van het gewei heeft een eigenaardig verloop. Bij een jong hertje bestaat het nog helemaal niet. Eerst als het hertje ongeveer 9 à 10 maanden oud is, komen er twee kleine, weke knobbeltjes op het voorhoofdsbeen, die eerst nog met de huid overtrokken zijn, doch later hard worden en uitgroeien tot den rozestok of geweistoel. Daarna groeien deze nog verder uit en eindigen in een spies. Dan houdt de bloedsomloop door de huid op en de twee spiesjes zijn een deel van het voorhoofdsbeen geworden, hoewel de huid er nog omheen zit. Het jonge hertje gaat nu schuren en wrijven tegen de bomen, totdat de huid bij stukjes en beetjes van de spies afvalt.
Van Augustus van het tweede, tot April van het derde levensjaar, houdt het hertje een spiesgewei. Het wordt dan genoemd spieshert of met een jagersterm „hert van den eersten kop”. Dan begint aan het uiteinde van den rozestok de verbinding weg te sterven, zodat het gewei afvalt. De rozestok blijft echter staan en hierop vormt zich van Mei van het derde, tot Maart van het vierde jaar het tweede gewei, of gaffelgewei, dat aan iedere zijde één punt meer draagt dan het spiesgewei (zie ook: Gaffel). Het hert heet nu „hert van den tweeden kop”. En zo gaat het steeds door: ieder jaar krijgt het hert een nieuw gewei. Na het gaffelhert volgt de zespunter, daarna de achtpunter, de tienpunter, de twaalfpunter, de veertien- en de zestienpunter.
Zo wordt het gewei van het hert steeds groter en sterker. Bij oude herten telt het soms minder punten dan te voren, maar dan zijn de takken meestal heel zwaar ontwikkeld.
Bij damherten is het gewei enigszins anders van vorm, de bovenste helft der takken is daar verbreed tot kronen, terwijl die bij den eland weer anders gevormd zijn. De ontwikkelingsgang van het gewei is echter dezelfde.