Gepubliceerd op 16-11-2020

Meerkoet

betekenis & definitie

Fulica atra Linnaeus 1758. Thans veelvuldig voorkomende Ralachtige in de Lage Landen.

De Meerkoet heeft een afgeronde lichaamsvorm, is overwegend zwart (donkergrijs) en heeft een witte bles. Een (zoetwater)meer als biotoopaanduiding werd vroeger soms (in gronings Meerkol en fries Markol (fries mar 'meer')), maar niet vaak, in diernamen gebruikt: zo is in de visnaam Meerval (1765) (Silurus glanis L.) mogelijk van hyperbolisch overdrachtelijk gebruik sprake (meer 'zee'; val 'Walvis').Het tweede element, Koet ←, wordt vaak uitgelegd als klanknabootsend, maar dit kan niet kloppen. Veeleer moet, net als voor het verwante woord -kol in fries Markol ←, aan 'afgerond voorwerp', in dit geval 'gedrongen vogel' gedacht worden.

BENOEMINGSGESCHIEDENIS De vogel is, hoewel hij vroeger zeldzamer scheen te zijn geweest en/of meer teruggetrokken leefde, toch al wel lang een bij het volk bekende soort. In HG 1669 wordt melding gemaakt van een vogel "welchen die Holländer ein Meerkot nennen" (mogelijk noemt Gesner 1555 deze naam ook al). Bij Junius 1567 staat: Mercoet [VT] en Dodonaeus schreef (1565) "Meercaut" [Engel 1943].

Linnaeus benoemde de soort in 1758 in één keer correct; door Houttuyn 1763 werd hij aangeduid met Koet ←. Vroeg 1764: "MEER KOET (Fulica atra). Valtbyna door geheel Europa in de binnen wateren." In 1770 (in NV) spelde Nozeman Meyr-koet.

Houttuyn 1763 vertaalde E Moorhen 'Waterhoen' met "Water-, Meir-, of Moeras-Hen" (p.273).ErisookdeE volksnaam Moor Coot voor hetWaterhoen [Jackson 1968].

D Belche en Horbel 'Meerkoet' komen van ohd belihha 'wit + "vogelsuffix" -ihha' (vgl. sub Havik). Er is etymologisch verband met Lat Fulix, Fulica (It Folaga, F Foulque) en Gr phal(er)ós 'wit' [Coomans et al.; Muller-Renkema]. Vgl. ook sub Beloega, Bermarkoof en (m.b.t. Horbel) Haarsnip.

< >