Gepubliceerd op 23-02-2021

Vatroslav jagie

betekenis & definitie

(d. i. Ignatius) slawisch philoloog, geb. 6 Juli 1838 te Varasdin, studeerde te Weenen in de klassieke philologie en in de slawische talen, was 1861—70 leeraar aan het gymnasium te Agram; daarna tot 1874 hoogleeraar in de vergelijkende taalwetenschap te Odessa, aanvaardde 1874 den pas gestichten leerstoel der slawische talen aan de hoogeschool te Berlijn, waar hij in 1875 het „Archiv für slaw.

Philologie” oprichtte, ging in 1880 als opvolger van Sresnewskjj naar Petersburg, en werd in 1886 hoogleeraar in de slawische philologie aan de hoogeschool te Weenen. Behalve een groot aantal belangrijke verhandelingen in het door hem en Racki opgerichte tijdschrift „Knjizevnik”, in „Rad” (het orgaan der zuidslawische academie) en andere vakbladen, benevens uitgaven van oude kroatische dichters heeft men van J. een Geschiedenis der literatuur van het kroatische en serbische volk (Agram 1867), Quatuor evangeliorum codex glagoliticus (Berl. 1879), Zukon Vinodolzki (Het wetboek van Vinodol”, Petersb. 1880), Specimina linguae palaeoslovcnicae (ald. 1882), Kritiko-paleografieeskiia slatji („Kritische verhandelingen over paleographie”, Petersb. 1884), Kriliceskija zametkf k islorii russkago jazyka („Kritische bijdragen tot de geschiedenis der russische taal”, Petersb. 1888), Svetostefanski chrisondj (ald. 1890), Missale glayoliticum llerrojae ducis Spalatensis (Weenen 1891), Der erste Cefinjer Kirchendruck vom ,1. 1494 (Weenen 1894), Die Geheimsprache bei den Slawen (ald. 1895), Codex slorenicus nrum granvmaticarurn (Berl. 1896), Eramjrlium Dobromiri (2 dln., ald. 1898—99), Bericht über einen mittelbulyar. Zlatoust des IS. bis 11. Jahrh. (ald. 1898), Beiträge zur slaw. Syntax (lste stuk, ald. 1899).

< >