geb. 1716 te Zuidlaren, was predikant te Anjum, Steenwijk, Zaandam en Rotterdam, en overl. in laatstgenoemde plaats 27 Nov. 1803; hij nam deel aan de twisten naar aanleiding van Marmontel’s Belisarius, alsook aan de staatkundige geschillen, en was een der onverdraagzaamste oranjepredikanten. Hij schreef: Bloemen gestrooid op het graf van Willem C.
H. Friso (Rotterd. 1752), Oost-Indische kerkzaken (2 dln., Rotterd. 1779), Leven van prof. G. J. Nahuijs (1782), Apologie tegen de lasterende nieuwspapieren (Rott. 1785), in 1786 gevolgd door een Tweede Apologie.