Gepubliceerd op 23-02-2021

Petrus hofstede de groot

betekenis & definitie

nederlandsch theoloog (prot.), geb. 8 Oct. 1802 te Leer in Oost-Friesland, werd in 1826 predikant, in 1829 hoogleeraar en universiteitsprediker te Groningen, waar hij, in 1872 emeritus geworden, 7 Dec. 1886 overl. H. was het hoofd der z.g.

Groninger school en zocht naar een middenweg tusschen modernen en orthodoxen. Met anderen gaf hij 1837—72 het tijdschrift „Waarheid en Liefde” uit. Schreef: Opvoeding der menschheid (3 dln., Groningen 1847, 2de dr. 1855), Institutiones historiae ecclesiae (1835), Institutio theologiae naturalis (Utr. 1841), Encydopaedia theologi christiani (met Pareau, 1844), De Groninger Theologen (1854), Kort overzigt van de leer der zonde (Gron. 1856), Over de evangelisch-catholieke godgeleerdheid als de godgeleerdheid der toekomst (1856), De zending, eene voortgaande openbaring van God (Rotterd. 1860), Mededeelingen omtrent Matthias Claudius (Gron. 1861), Het evangelie der apostelen tegenover de twijfelingen en de wijsheid der wereld (Den Haag 1861), De moderne theologie in de Nederlanden (1869), 50 jaren in de theologie (1872), De oud-catholiéke beweging in het licht der kerkgeschiedenis (1877), Honderd jaren uit de geschiedenis der hervorming in de Nederlanden (Leiden 1884), enz. Vgl. Heerspink, Leven en icerken van Dr. H. (Gron. 1897).

< >