duitsch muziekgeleerde, 1836 —1898, bezocht het gymnasium en studeerde daarna theologie, doch gaf deze studie spoedig op om zich der muziek te wijden. In 1860 promoveerde P. tot dr. phil.
Na zijn vertaling van de 5 Libori de Musica van Boëtius (1872), werd P. in hetzelfde jaar benoemd tot bui'tengew. hoogl. in de muziekwetenschappen aan de universiteit te Leipzig. Als theoreticus behoort P. tot de school van Moritz Hauptmann, wiens biogr. hij schreef (Lpz. 1862). Verder verscheen van zijn hand: Die absolute Harmonik der Griechen (Lpz. 1867), Geschichte des Klaviers (1868), Handlexikon der Tonkunst (2 dln., Lpz. 1869—73) en Lehrhuch der Harmonik (Lpz. 1880 en 1894).