Gepubliceerd op 17-02-2021

Moritz hauptmann

betekenis & definitie

duitsch componist en theoretikus, geb. 13 Oct. 1792 te Dresden, ontving zijn opleiding van Spohr, werd in 1812 violist aan de kon. hofkapel te Dresden, was 1815—20 leeraar in de muziek in Rusland, werd in 1822 hofmusicien der keurvorstelijke kapel te Cassel, in 1842 cantor aan de Thomasschool te Leipzig en muziekdirecteur van de beide hoofdkerken aldaar, en was van 1843 tot aan zijn dood, 3 Jan. 1868, leeraar in contrapunt en fuga aan het nieuw-opgerichte conservatorium te dier stede. H. was een der voornaamste theoretici zijns tijds.

In 1846 redigeerde hij de Leipziger „Allgemeine musikalische Zeitung77; sinds 1850 was hij voorzitter van het Bach-genootschap, waarvan hij een der medeoprichters was. Onder zijn composities nemen de koorwerken de eerste plaats in. Zijn cantaten, motetten, geestelijke en wereldlijke liederen (voor gemengde en mannenstemmen) zijn ware meesterwerken. Van zijn instrumentale composities zijn de sonaten voor klavier en viool de voornaamste; zijn opera Mathilda werd eenige malen opgevoerd. Zijn theoretisch-philosophisch hoofdwerk is: Die Natur der Harmonik und der Metrik (Leipz. 1853, 2de dr. 1873); verder schreef hij: Erläuterungen zu J. S.

Bachs Kunst der Fuge (1841 en 1861), Die Lehre von der Harmonik (nagelaten, uitgegeven door O. Paul, 1868). Een volledige editie zijner koorgezangen, kritisch bewerkt, verscheen in 8 gedeelten, te Leipzig, 1898.

< >