Gepubliceerd op 18-03-2021

School

betekenis & definitie

Het lat. Schola, overgenomen uit het grieksche scholè, beteekent: vrije tijd, ontspanning, rust.

Bij voorkeur werd het gebruikt om den tijd aan te geven, waarin men, vrij van staatsdienst, de gesprekken der Philosophen bijwoonde. Vandaar bij uitbreiding: scholè = leer der wijsgeeren; ook plaats, waar die leer onderwezen werd. Later kreeg het in het lat. ook de beteekenis van school, maar uitsluitend van school voor volwassenen, hoogeschool, geleerdenschool. Thans verstaat men onder scholen gebouwen en inrichtingen, waar aan vele personen te gelijk onderwijs wordt gegeven. Zij beoogen öf bloot algemeene ontwikkeling, of algemeene ontwikkeling en tevens voorbereiding tot ambt, beroep en bedrijf, öf wel naast de beoefening der wetenschap om haar zelve, opleiding tot een speciaal beroep. De eerste zijn de lagere of volksscholen, de tweede de middelbare scholen, de derde zijn de universiteiten, waartoe de gymnasia voorbereiden.Tot het voorbereidend lager onderwijs kan men bewaarscholen, Fröbelscholen, voorbereidende klassen, enz. rekenen. Naar de speciale opleiding, die ze beoogen, worden de scholen verdeeld in landbouwscholen, ambachtsscholen, handelsscholen, kweek- en normaalscholen (deze zijn voor onderwijzers), welke onder het algemeen begrip van vakscholen kunnen worden saamgevat. Ten opzichte van de lichamelijke en geestelijke gesteldheid der leerlingen spreekt men van scholen voor blinden, doofstommen, achterlijke en verwaarloosde kinderen, ten opzichte van het geslacht van jongens- en meisjesscholen, naar de verhouding tot den godsdienst van neutrale en katholieke scholen en scholen met den Bijbel. Lettende op wie de scholen stichten en in stand houden (rijk, gemeente of particulieren), worden ze verdeeld in rijks-, gemeente- en particuliere of bijzondere scholen.

Karel den Groote kan men als den grondlegger van ons schoolwezen beschouwen. Hij liet scholen bouwen en stelde geestelijken als leermeesters aan. Langen tijd profiteerden alleen geestelijkheid en adel van het onderwijs, doch toen de steden tot bloei kwamen, richtten ook deze scholen op en werd ook kennis onder den burgerstand verspreid. Thans traden ook leeken als onderwijzers op. In de 14e en 15e eeuw stichtten ook de Broeders der Gemeenen Levens scholen, maar zij kwamen het eigenlijke volk weinig ten goede. Onder den invloed van Hervorming en Contra-Reformatie kwam er eenige verbetering, maar van volksscholen, in den zin als wij dit begrijpen, was geen sprake. Deze zijn voortgekomen uit de philosofische beweging der 18e eeuw. Onze eerste schoolwet is van het jaar 1801, waarin werd voorgeschreven, dat in alle gemeenten voor een genoegzaam aantal scholen moest worden gezorgd en dat de onderwijzers een redelijk bestaan moesten hebben.

Onder school verstaat men ook eene overeenkomst in richting bij de beoefening van kunsten, wetenschappen en letteren, eene navolging van groote meesters. Men spreekt van de school van Michel Angelo, Rafaël, Rembrandt en Rubens, van de Italiaansche, Hollandsche en Vlaamsche schilderschool; van veldheeren uit de school van Alexander en Napoleon; van staatslieden uit de school van Macchiavelli; van letterkundigen der klassieke en romantische school; van wijsgeeren uit de school van Aristoteles, Plato, Kant, enz.

< >