het aanbrengen van kleurstoffen op de katoenvezel. Het katoen wordt zoowel in den toestand van garen als in dien van weefsels geverfd, het meest echter in dien van garen.
Het is veel moeilijker aan katoen een echte kleur te geven dan aan wol, en daarvoor moeten veel sterker bijtsmiddelen gebruikt worden. Het katoen wordt blauw geverfd in de koude kuip (zie Stoffenververij), met berlijnsch blauw, met campèchehout, met ijzervitriool en met een oplossing van koperoxyde in ammonia. Een gele kleur wordt verkregen met geelbessen, wouw, geelhout, quercitroen, orleaan, azijnzuur ijzeroxydule, chromaatgeel, groen met indigoblauw en quercitroen. Een bruine kleur verkrijgt men op katoen met cachou en dubbelchroomzure kali, of met een ijzerzout, quercitroen en krap, of met mangaanoxydhydraat. Zwart kan op verschillende wijze worden verkregen, o. a. door het katoen eerst een blauwen grond te geven, het daarna met zoutzuur te mordanceeren en het eindelijk in een afkooksel van blauwhout en galnoten uit te verven; het zwartverven van katoen kan verder nog plaats hebben met anilinezwart, met blauwhoutextract en kopergroen, met campèchehout en chroomzure kali, enz. Het turksch-rood, wegens zijn fraaiheid en buitengewone echtheid hoog geschat, wordt verkregen door een reeks van bewerkingen, die begint met het bijtsen van het garen met olie; dit heeft verscheidene malen achtereen plaats; men bezigt daarvoor een bijzondere soort van ranzig geworden olijfolie, die verkregen wordt door olijven verwarmd uit te persen; zij heet tournantolie; zonder meer op de vezel gebracht zou zij niet als mordant dienst doen; dit geschiedt door den invloed van water, warmte, lucht en carbonaten der alkali-metalen, welke laatste met de olie worden vermengd, totdat er een emulsie ontstaan is, en zulks voordat de stof in het oliebad wordt geplaatst.