Gepubliceerd op 17-02-2021

Guyana

betekenis & definitie

Guayana, engelsch Guiana, fr. Guyane, portug.

Guianna, naam van het gedeelte van het amerikaansche vasteland, dat besloten ligt tusschen de Orinoco, de Amazonenrivier en den Atlantisehen oceaan. Het binnen deze grenzen gelegen land beslaat een oppervlakte van ruim 2 millioen km2. Het vormt in het algemeen een bergland, dat naar de landzijde overal is omgeven door vlakten. Het rust op een ondergrond van graniet en zandgesteenten. G. is een der oudste schollen der aardkost. Te midden der bergmassa’s die het land bedekken, onderscheidt men enkele min of meer op zichzelf staande, afgesloten ketens, als de Siërra Parima, die den bovenloop der Orinoco begeleidt, de Siërra de Pacaraima, het grensgebergte tegen de Amazonenvlakte, de Siërra Imerina en de Siërra Tapiirapeco, enz.

De stroomgebieden der groote zuidelijke nevenrivieren van de Orinoco worden door hooge gebergten van elkander gescheiden. Hier en daar schijnen enkele bergtoppen aanzienlijke hoogten te bereiken; de tafelberg Roraima in de Siërra de Rincote zou 2600 m. hoog zijn en verdere opgaven, die echter hoogstens als ruwe schattingen kunnen worden aangemerkt, gewagen van verscheidene bergen van 22—2500 m. hoogte. Noordwaarts wordt het bergland lager; aan de midden-Orinoco worden nog ternauwernood hoogten van 1000 m. bereikt. In het oosten verheffen zich verscheidene tafelbergen, gelijk aan die van den Saksischen Schweiz, doch van aanzienlijker afmetingen. In het zuiden hebben granietvormingen de overhand. Oostwaarts wordt het land eveneens allengs lager en de waterscheidende hoogteketens aan de zuidgrens der drie europeesche koloniën, b.v. het Tumuc-Humacgebergte, hebben, enkele uitzonderingen daargelaten, slechts een hoogte van 200—400 m.

De vlakten worden doorsneden door de bovenloopen van de talrijke groote rivieren des lands, die allen tal van watervallen vormen (Orinoco, Essequibo, Demerara, Suriname, Oyapoc). Een dier vlakten wordt grootendeels ingenomen door het Amucumeer. Bifurcaties komen veelvuldig voor; de opmerkelijkste daaronder is die van de Casiquiare-Orinoco. De kuststreken zijn hier en daar bezaaid met poelen en moerassen. In het zuiden ontlasten zich de Rio Negro met de Casiquiare en de Rio Branco (over haar bovenloop Uraricoera geheeten) met de Tacutu; in het noorden bereiken enkele groote stroomen, als de Caura en de Caroni met de Paragua de Orinoco; het water van een ander gedeelte der noordhelft gaat door de Cuyuni naar de Essequibo, die zich in den oceaan ontlast, evenals de Demerara, de Berbice, de Corentyne, de Saramacca, de Suriname, de Maroni, de Mana, de Oyapoc. De Amazonenrivier ontwatert een aanzienlijk deel van de zuidhelft; dé voornaamste zijrivieren die haar uit G. toevloeien zijn Jamunda, de Trombetas, de Paru met de Jary, allen op meerdere plaatsen watervallen vormende.Klimaat, flora, fauna

G. is over het geheel een tropenland. De hitte stijgt in de binnenlanden tot boven 50° C. Het klimaat kenmerkt zich door groote gelijkmatigheid en vochtigheid. Het binnenland heeft slechts één regentijd (einde April—midden Aug.), met 2000—2300 m.m. regen per jaar. Gedurende den regentijd waaien er westenwinden, nu en dan afgewisseld door den zuidoost- en noordoostpassaat. De kust heeft twee regentijden per jaar, een korten van Nov. tot Febr., een langen van Mei tot Aug. In de droge tijden daartusschen waaien meest oostenwinden. Het klimaat van Cayenne is ongezond, dat der overige koloniën en van de binnendeelen gezonder. De vegetatie is tropisch. De vlakke savannen zijn gedurende den drogen tijd dor en woest, doch na den regentijd bedekt met een weelderig grastapijt (cyperaceeën, Hypolytmim enz.) en laag geboomte (myrtaceeën, de proteacee Boupala). Waar echter gedurende het geheele jaar water voorhanden is, daar ontwikkelt zich de tropische plantengroei in zijn volle kracht (varens, Mauritiapalmen). In het droge jaargetijde levert de sterke dauwvorming nog gedurende meerdere weken voldoende water voor de planten; eerst tegen het midden van Oct. begint de vegetatie der savannen te verdorren. De grond is in de oostelijke vlakten en langs de groote rivieren zeer vruchtbaar. De wouden stemmen in voorkomen en bestanddeelen vrijwel overeen met die van equatoriaal Brazilië, en bevatten vele kostbare verfhoutsoorten, artsenijstoffen en wilde vruchten, terwijl de bebouwde gronden koffie, katoen, cacao, suiker, tabak en indigo opleveren. De dierenwereld stemt overeen met de tropisch-zuid-amerikaansche van Brazilië.

Bevolking

De inboorlingen behooren deels tot de Tupi- en Karibenstammen, als de Are-Puna, Arinagoto, Makoesi, Wapisiana, Roekoe j enne, deels tot de Arrowaken, vooral de kustbewoners, die zich echter sterk vermengd hebben met de Boschnegers. Wat de sterkte der bevolking betreft, zie beneden.

G. is verdeeld tusschen Venezuela (staat Bolivar), Brazilië (staat Amazonas, ongeveer 1 millioen km.2), Engeland, Nederland en Frankrijk.
I. Britsch-Guyana

het westelijk gedeelte tusschen den Oceaan, de Corentyne en een onregelmatige lijn van den Roraimaberg tot aan Punta Plava, ten oosten van de mondingen der Orinoco; het beslaat, na de britsch-venezolaansche grensregeling van 3 Oct. 1899 en ook met inbegrip van het door Brazilië als het zijne beschouwde gebied, 246.470 km.2. De kuststreek alleen wordt bewoond en bebouwd, het overig deel ligt woest. De bevolking was in 1900: 294.943 zielen sterk, w7.o. 2600 Europeanen, 105.500 Indische koelies, 99.700 Negers, 3800 Chineezen. Bebouwd worden ongeveer 83.000 acres grond, w.o. ruim 70.000 acres met suiker. De veeteelt is onbeduidend. De voornaamste uitvoerartikelen zijn suiker (1900 .voor 1.15 millioen pd. st.), melasse, rum, balata, hout en goud (1900 voor 323.083 pd. st.).

Behalve goud wordt er ook diamant gevonden, inzonderheid bij Mazaruni. De uitgevoerde suiker gaat voor 1/3 naar Groot-Britannië en de Ver. Staten. Tegenover een totaal-export van 2.07 mill. pd. st. stond in 1900 een totaal-invoer van 1.39 mill. pd. st. Deze laatste bestaat voornamelijk uit manufacturen, meel, rijst uit Indië, mest, machinerie, visch uit N.-Amerika, ijzerwaren en steenkool. Hoofdstad is Georgetown, tevens de voornaamste haven- en handelsplaats der kolonie; daarnevens is nog te noemen Nieuw-Amsterdam (zie Berbice).

Aan het hoofd der kolonie staat een gouverneur, bijgestaan door een raad van 7 benoemde en 8 gekozen leden, die ter vaststelling der begrooting met 6 gekozen leden vermeerderd wordt. Het land is ingedeeld in drie graafschappen: Demerara, Essequibo en Berbice. In 1900 waren er 213 openbare scholen, met 28.845 leerlingen. De inkomsten der kolonie bedroegen over het dienstjaar 1900/01: 509.950, de uitgaven 505.542, de schulden aan het eind van bedoeld jaar 688.400 pd. st. De kolonie had op het einde der 19de eeuw 85 km. spoorlijnen (Georgetown—Bartika Grove, Georgetown—Nieuw-Amsterdam), 829 km. telegraaflijnen, 71 postkantoren; de bevaarbare gedeelten der rivieren hadden tezamen een lengte van 724 km. De vloot van G. telde 48 schepen (2854 registerton).

II. Nederlandsch-Guyana

het gedeelte tusschen de Corentyne en de Maroni, 129.100 km.2 groot, in 1899: 82.300 inw., w.o. ongeveer 1200 Israëlieten en 12.000 Indianen en Boschnegers. De 40 km. breede kuststreek bevat ongeveer 5/6 der bevolking. Aan de kust worden Mangrovewouden gevonden, verder naar het binnenland volgen allereerst tropische oerwouden, daarna een savannenzone, eindelijk een woudrijke bergstreek, die het geheele zuidelijk deel inneemt. Hoofdstad is Paramaribo. Zie voorts Suriname.

III. Fransch-Guyana

het gedeelte tusschen de Maroni en de Oyapoc, ten z. en o. begrensd door Brazilië, ten w. door Nederl.-G., 78.900 km.2 groot, in 1895 met 30.310 inw., w.o. 5726 gedeporteerden, 1500 Indianen, 303 Boschnegers. Het land neemt van de kust tot aan de waterscheiding van het Tumuc-Humacgebergte geleidelijk in hoogte toe; de hoogste toppen van deze keten bereiken hier 800 meter. De rivieren zijn voor het meerendeel waterrijk. Het klimaat is in d.e hoogere deelen zeer warm (gemiddeld 22° C.), doch gezond; de nachten zijn koel, de atmosfeer is zuiver, gevolg van de hier waaiende oostenwinden. Men heeft hier één regentijd. Opper-G. bezit uitmuntend bouwland, met een enorme humuslaag; evenwel zijn in de geheele kolonie nauwelijks 3500 hectare (met 6000 arbeiders) in kultuur.

Cacao groeit in het wild, mais, rijst, katoen, koffie, tabak leveren goede oogsten op. De kolonie lijdt aan gebrek aan goede verkeerswegen naar de binnendeelen. 1851 en 1852 werd Fransch-G. tot verbanningsoord voor misdadigers bestemd; deze zijn beperkt tot vier plaatsen:

1) Cayenne, zie ald.,
2) de Iles du Salut: Ile Royale, Saint-Joseph en het Duivelseiland, dit laatste door de zaak-Dreyfus algemeen bekend geworden, allen gelegen ten n.w. van Cayenne, en bestemd voor de zwaarste misdadigers,
3) de Kourourotsen,
4) het groote bannelingen-territorie aan de rivier Maroni. Hoofdstad en eenige havenplaats is Cayenne; groot ere plaatsen zijn verder Mauo (1600 inw.), Sinnamarie (1400 inw.) en Maroni (1200 inw.). In 1853 werd in deze kolonie het eerste goud ontdekt; van dit metaal werd in 1897: 74.646, in 1898: 48.600, in 1900: 81.715 onzen uitgevoerd, en tot 1899 zou in het geheel voor ongeveer 180 mill. francs gewonnen zijn. Het sterftecijfer is groot, arbeidskrachten ontbreken. De onafzienbare savannen, tezamen 3000 km.2 groot, voeden slechts eenige honderden runderen, geiten en schapen. De invoer bedroeg in 1900: 9.76, de uitvoer van eigen producten en voortbrengselen 6.35 mill. francs; van dit laatste totaal kwamen 6.01 mill. frs. op goud, op marmer en andere gesteenten 190.000, op rozenhoutolie 50.000, op balata 20.000 frs. De kolonie vordert aanzienlijke subsidies. Er zijn slechts een 30-tal scholen, met ruim 2000 kinderen; te Cayenne is een collége. Een spoorlijn voert van Cayenne naar Arataïe. Sinds 1891 is Cayenne door een kabel met het moederland verbonden.

Geschiedenis

De kust van G. werd reeds in 1499 door Alonso de Hojeda, metgezel van Amerigo Vespucci, ontdekt, en in 1500 door Vicente Yanez Pinzon over haar geheele lengte bevaren. Het binnenland was eeuwenlang het land van allerlei aardrijkskundige mythen en fabelen. Men plaatste hier het fabelachtige meer Parima en een wondervol Dorado (zie Eldorado). Nederzettingen werden in deze streken het eerst gesticht door de Nederlanders; in 1580 vestigden zij zich aan de kust, in 1596 aan de Essequibo, en na de oprichting van de Nederl. West-Indisehe Compagnie in 1621 en den invoer van slaven werden allerlei cultures ondernomen. In 1626 verschenen de Nederlanders ook aan de Berbice, in 1634 op het eiland Macouria, tusschen Cayenne en Kourou.

Terzelfdertijd namen de Franschen het eiland Cayenne in bezit en weinig later vestigden zich ook de Engelschen in deze streken. Paramaribo, door de Engelschen gesticht, doch spoedig door hen verlaten, werd in 1640 bezet door de Franschen, die het eveneens spoedig verlieten, totdat in 1652 de Engelschen er weer bezit van namen. Intusschen hadden de Nederlanders de steden Nieuw-Zeeland en Middelburg gesticht. Essequibo werd in 1665 door de Engelschen genomen; bij den vrede van Breda in 1667 stonden zij Suriname aan Nederland af, in ruil voor de nederlandsche bezittingen Nieuw-Amsterdam (ongeveer den tegenwoordigen staat New-York). In 1654 veroverden de Engelschen ook de beste gedeelten van het door de Franschen in bezit genomen gebied; zij werden echter 10 jaar later gedwongen deze weer te ontruimen. In 1676 deden ook de Nederlanders een poging om de Franschen te verdringen, hetgeen evenzoo mislukte.

In 1781 ging geheel Nederl.-G. verloren aan de Engelschen, die het echter reeds in 1784 teruggaven; in 1796 veroverden zij het opnieuw, stonden het bij den vrede van Amiens weer af en bezetten het weinige maanden later nogmaals, en gaven het bij het desbetreffend verdrag van 1814 ten deele terug. Fransch-G., in 1809 door Engelschen en Portugeezen veroverd, bleef tot 1817 portugeesch, en kwam toen weer aan Frankrijk. De onderzoekingsreiziger Schomburgk stelde in 1840—44 in opdracht der britsche regeering een grenslijn (de z.g. Schomburgklinie) tusschen Venezuela en Britsch-G. vast, die echter door Venezuela niet werd erkend. Toen de Engelschen aanstalten maakten het bestreden gebied met geweld in bezit te nemen, kwamen de Ver. Staten in 1895 tusschenbeide, waarop de zaak in handen werd gegeven van een scheidsgerecht, dat 3 Oct. 1899 uitspraak deed en een compromis voorsloeg, waarmee beide partijen genoegen namen. Ook tusschen Fransch-G. en Brazilië was langen tijd een grensgeschil hangende; dit werd in Dec. 1900 eveneens door een scheidsgerecht en ten gunste van Brazilië beslecht.

Literatuur: Raleigh, The discovery of the empire of Guiana (Lond. 1596, herdrukt 1848), Schomburgk, Beisen in Guiana und am Orinoco 1835—39 (Leipz. 1841), Netscher, Geschiedenis van de koloniën Essequibo, Demerary en Berbice (Den Haag 1888), Surinamenummer van Neerlandia, maandblad v. h. Alg. Nederl. Verbond (Sept.—Oct. 1903).

< >