of El Dorado, de Vergulde, met goud bedekte, noemde men in Europa den beheerscher van een denkbeeldig, van goud en edelgesteente overvloeiend land in Z.-Amerika. De uitdrukking heeft haar grond waarschijnlijk in een gebruik, in zwang bij de Chibka’s en daarin bestaande dat op een bepaalden dag het opperhoofd met stofgoud bedekt op een vlot het meer Guatavita opvoer, hier een offerplechtigheid vervulde, en daarna zich door een bad in het moer van het stofgoud ontdeed. Later werd de naam o/h vermeende goudland zelf overgebracht, welks bestaan in de 16de eeuw een uitgemaakte zaak werd geacht, en dat de meesten i/d gebergten van Spaansch-Guyana meenden te moeten zoeken. Avonturiers en ondernemende mannen als George van Speyer (1516), Eilip van Hutten (1511), Walter Raleigh (einde 16de eeuw),Nikolaas Horsmann (1740) enz. doorzochten de geheele noordhelft van Zuid-Amerika, om de stad Manoa del Dorado, met haar gouden daken, to vinden; hoewel echter op het einde der 16de eeuw een engelschman zelfs een beschrijving met kaart van het land verschijnen liet, moesten ten slotte alle verhalen omtrent het geheimzinnig goudland naar het gebied der fabelen worden verwezen. Niettemin deed nog in 1780 de Spanjaard Antonio Santos een laatste poging het goudland E op te sporen.
In de dichtertaal beteokent E. zooveel als aardsch paradijs.