Gepubliceerd op 17-02-2021

Glycogeen

betekenis & definitie

dierlijk zetmeel, levermeei, een met het plantaardig zetmeel en de dextrinen tot de polysacchariden behoorend koolhydraat van de samenstelling (C6 H10 05)x; moleculair-grootheid onbekend; het is een wit, amorph, reuk- en smaakloos poeder, onoplosbaar in alcohol en ether, met sterke opalescentie, oplosbaar in water; het is optisch actief, rechtsdraaiend, en wordt door jodium bruinrood gekleurd; door koken met minerale zuren wordt het onder hydratie in dextrose omgezet. G. is een overwegend dierlijk product; in het plantenrijk komt het alleen voor in de zwammen.

Het heeft voor het dierlijk organisme dezelfde beteekenis als voor het plantaardige het zetmeel, n.l. die van opsparing van een voedingsstof in een voor de gegeven verhoudingen onoplosbaren vorm. Het G. komt voor in de spieren, na koolhydraatrijke voeding in groote hoeveelheid (tot 16 %) in de lever der zoogdieren, in eierdooier, in embryonale organen, en soms in ziekelijke nieuwvormingen, in het vleesch der plantenetende dieren, in mollusken, in vele zwammen (Ascomyceten). Om het vrij te maken loogt men versche lever met water uit, zoolang deze het water nog melkachtig kleurt, verwarmt de zoo verkregen vloeistof tot kookhitte, en filtreert het en vermengt het ten slotte met alcohol, waarop zich het G. als het boven geschetste poeder afscheidt. Door speeksel, pancreassap, leversap, bloed, diastase en verdunde zuren wordt het zeer licht in een dextrine- en een maltoseachtig lichaam gescheiden, en bij verdere inwerking, alsmede bij het koken met verdund zwavelzuur, in druivensuiker omgezet. Het G. ontstaat in het organisme uit koolhydraten en eiwit, wordt tijdens de spijsvertering in de lever afgezet, en later, waarschijnlijk onder verandering in druivensuiker, weer aan het bloed toegevoerd.

< >